is een sterke, harde leersoort, die door de Tartaren en Armeniërs wordt gemaakt van paarden- of ezelshuid — het woord sagri betekent n.l. paardenrug en hierdoor begrijp je al, dat alleen de huid van den rug kan worden gebruikt.
Het chagrijnleer ondergaat een tamelijk ingewikkelde bewerking. De huid wordt, nadat zij van haar en vlees ontdaan is, vochtig op een raam gespannen, met de vleeszijde naar beneden op den grond gelegd en bestrooid met het zaad van een bepaalde plant, die door de Tartaren alaboeta wordt genoemd. Daarna wordt er een viltdoek overheen gelegd en het zaad in de huid getrapt, waardoor allerlei hobbeltjes en bobbeltjes ontstaan.
Men schaaft nu de huid glad en legt haar in ’t water, waardoor de putjes, die door indrukking van het zaad ontstaan zijn en die dus niet afgeschaafd zijn, opzwellen. Het leer krijgt hierdoor een mooie, korrelige oppervlakte.
De huid ondergaat vervolgens nog een hele reeks van bewerkingen en wordt eindelijk gekleurd: het meest zeegroen, doch soms ook wel eens blauw, rood of zwart.
Ook van de huid van kamelen, haaien en zeehonden wordt chagrijnleer gemaakt. Natuurlijk wordt in de moderne leerfabrieken geen gebruik gemaakt van zaadjes, maar men perst het leer tussen koperen walsen, waarin dergelijke hobbeltjes en bobbeltjes zijn aangebracht.
Voor boekbanden gebruikt men wel eens een korrelig soort papier, dat enigszins op chagrijnleer lijkt en dan ook chagrijnpapier wordt genoemd.