is afgeleid van het Italiaanse caricare, dat betekent overladen of overdrijven. Een caricatuur is een spotprent, waarop een persoon zo staat afgebeeld, dat hij duidelijk te herkennen is, maar waarbij een bepaalde eigenschap, b.v. een lange neus, dunne benen, een grote mond e.d. overdreven is weergegeven, zodat het geheel er bespottelijk uitziet.
Reeds de oude Grieken en Romeinen tekenden caricaturen en sedert de 15e eeuw komen ze in alle landen van Europa voor.
Bekende caricaturisten zijn in ons land Johan Braakensiek, Louis Raemakers, Jordaan, Hahn en Ton van Tast. In Frankrijk Daumier, Gavarni, André Gill, Léandre; in Engeland Hogarth en Cruikshank; in Spanje Goya; in Duitsland Wilhelm Busch en Bruno Paul. Misschien heb je de allerleukste „Bilderbogen” van Wilhelm Busch wel eens gezien, waarin hij tal van leuke kinderverhalen vertelt, die stuk voor stuk beroemd geworden zijn.
Hoezeer caricaturen machtige mensen kunnen ontstemmen, blijkt uit de verhalen van Richelieu, die bang was voor niets en niemand, maar sidderde voor een caricatuur — van Lodewijk XIV, die speciaal het land had... aan ons land, omdat men daar zoveel caricaturen van hem had gemaakt.
Over het geheel heeft de caricatuur dan ook het meest gebloeid in landen, waar de vrijheid van de tekenpen gewaarborgd was en is zij verdwenen, zodra die vrijheid verdween. Geen wonder dan ook, dat het vooral Frankrijk en Engeland zijn, waar de caricatuur zich het best ontwikkelen kon. En geen wonder ook, dat b.v. in den Keizertijd van Napoleon I de caricatuur uit Frankrijk vluchtte en zich in Engeland ging thuis gevoelen. Daarentegen heeft de grote Franse revolutie een bloeitijd van de caricatuur geopend, die dadelijk na den val van Napoleon weer is opgekomen en vooral in den tijd van Koning Lodewijk Philips zich enorm ontwikkeld heeft.