Het brandgevaar voor bossen is in ons land het grootst in het vroege voorjaar bij droog weer en schralen wind, doordat dan alles nog dor is buiten. In de meeste gevallen is de mens zelf oorzaak van zo’n ramp.
Vandaar het verschijnsel, dat verreweg de meeste bosbranden op Zon- en feestdagen uitbreken. Want dan zoeken talrijke stadsbewoners ontspanning in de vrije natuur en helaas maken zij zich dan maar al te vaak schuldig aan onvoorzichtigheid bij het roken (achteloos wegwerpen van eindjes sigaar of sigaret en uitkloppen van pijpen!), of bij het stoken van vuurtjes voor picnics.
Niet denkbeeldig is ook het gevaar, voortvloeiende uit het achterlaten, in de bossen van allerlei overblijfselen van maaltijden, zoals lege flessen en dergelijke voorwerpen. Het is al eens gebeurd, dat onder bepaalde omstandigheden een glasscherf als brandglas werkte en de dorre bodembedekking deed ontvlammen.
Ook het afbranden van bodembegroeiïng in de nabijheid van bossen voor ontginningsdoeleinden heeft reeds menigen bosbrand teweeg gebracht. Slechts zelden wordt bosbrand door den bliksem veroorzaakt.Een groot deel der bosbranden moet op rekening van de locomotieven der spooren tramwegen worden gesteld. Het valt te begrijpen, dat het eigenlijke bewijs daarvan dikwijls moeilijk, is te leveren. Om schadevergoeding te verkrijgen, behoeven daarom .boseigenaren — in afwijking van den gewonen rechtsregel: wie beweert, moet bewijzen — slechts aannemelijk te maken, dat de brand door den spoor- of tramwegdienst is veroorzaakt. De directies moeten zich dan van schuld vrij pleiten.
De kans op vernieling door brand is het grootst voor naaldhoutbossen. Door menging met loofhout — een maatregel, die tevens het natuurschoon verhoogt —kan. het brandgevaar aanzienlijk worden verminderd. Een goed bosbouwer zorgt bij den aanleg van bossen, dat er geen al te grote aaneengesloten oppervlakten naaldhout ontstaan. Bovendien zal hij, behalve voor de gewone wegen, in de bossen en aan de randen daarvan stroken geheel vrij houden van brandbare gewassen (den grond dus geheel schoon houden), waardoor het vuur in zijn loop kan worden gestuit. Ook singels met loofbomen kunnen uitnemend dienst doen bij het keren der vlammen.
Bij onbewolkten hemel en flinken bries grijpt bosbrand veel sneller om zich heen dan bij bedekte lucht en windstilte. Natuurlijk breidt de brand zich het snelst uit in de richting, waarin de wind waait, terwijl de snelheid verband houdt met de kracht van den wind. Soms bereikt het vuur een vaart van tien kilometer per uur! Je kunt je voorstellen, hoe vlug dit is, als je weet dat een voetganger gemiddeld ongeveer 5 ½ kilometer per uur haalt. Als het niet te hard waait en de lucht helder is, kun je den rook van een bosbrand soms reeds vele mijlen ver waarnemen. Maar pas op, dat je geen vergissing maakt bij het schatten van den afstand. Meestal is de plaats des onheils veel verder verwijderd, dan je op het gezicht van de rookkolommen zoudt vermoeden. Wel kun je uit de kleur van den rook tamelijk nauwkeurig zien, of je met een bosdan wel met een heidebrand te doen hebt. Bosbrand herken je namelijk aan den zwarten rook, terwijl de rook van heidebrand zich onderscheidt door een grijze tot witte kleur. Bosbrand kan zich in twee verschillende vormen voordoen, nl. als bodem- of loopvuur en als kroonvuur. In het eerste geval blijft de brand beperkt tot de dorre bodembedekking; van het houtgewas worden dan alleen de stammen geblakerd, waardoor de bomen later soms kunnen afsterven. Kroonvuur, waardoor de bomen zelf in brand vliegen, is veel gevaarlijker; het is ook veel moeilijker te bestrijden, doordat het bos dan in één vlammenzee verandert. Dit gaat gepaard met een hevig geloei en gekraak, en de hitte, die daarbij wordt ontwikkeld, is vaak zo erg, dat geen mens den vuurhaard op minder dan 40 meter afstand kan naderen. Blussen is dan haast altijd onmogelijk. Men kan het vuur slechts bestrijden door het zijn voedsel te ontnemen, b.v. door het omhakken van stroken bos of door het aanleggen van een tegenvuur. Dit heeft hetzelfde doel als het brandvrij maken van een strook, nl. het vuur op een — in dit geval dus kaalgebrande — strook te laten doodlopen. Dit is natuurlijk het werk van deskundigen met hunne helpers. Vermeld zij, dat op verscheiden plaatsen tegenwoordig een bosbrandweer is.
Het is uit den aard der zaak van het allergrootste belang, dat er bij het ontdekken van een begin van bosbrand onmiddellijk maatregelen, worden genomen. Wie op wandel- of fietstochten ooit een begin van bosbrand bespeurt, ga niet ijlings op den loop, maar probere, of hij het vuur in den aanvang kan smoren, door het uit te slaan met takken of het te doven met scheppen zand. Gaat dit niet, dan dadelijk omwonenden en politie waarschuwen, want brand kan veel schade doen. In 1929 b.v. zijn er in ons land 1673 H.A. bos door brand vernield, wat een schade van ƒ640.000 gaf.