Dit is een put, dien men boort om het water, dat zich onder den grond bevindt, te doen opspuiten.
Kijken jullie nu eens naar de tekening.
Daarin stelt de lijn E-F-G het oppervlak van de aarde voor. A, B, en C zijn verschillende aardlagen; zoals jullie weten is de aarde uit verschillende lagen opgebouwd. De lagen A en C bestaan uit een gesteente, dat geen water doorlaat, terwijl de laag B het water juist zeer gemakkelijk opneemt. Alle regen, die nu bij J op de aarde valt, waar laag B, welke het water opneemt, aan de oppervlakte komt, zakt in deze laag naar de diepte, langs den weg, door de pijlen aangegeven, daar het water noch naar boven, noch naar beneden kan ontwijken. Wanneer men nu bij F een put boort, die bij D in laag B komt, dan zal het water, dat zich in de diepte verzameld heeft, in den put opstijgen, omdat het water in den put nu even hoog wil gaan staan als in laag B.
Nu zullen jullie ook begrijpen, dat, als de put lager ligt dan de uitmonding van de laag B, het water boven den rand van den put uit zal komen.
Een put, die op deze manier wordt geboord, noemt men een Artesische put, naar de landstreek Artois, in Frankrijk.
Een goede vijftig jaar geleden werden in Australië op raad van enige geleerden honderden Artesische putten aangeboord, die in een land, dat steeds van droogte had geleden, rijkelijk water gaven. Uit sommige van deze putten vloeien nog millioenen liters water per dag; dit water vormt beekjes en kleine meren, waaruit grote kudden schapen worden gedrenkt. De grootste Australische put is bijna duizend meter diep; bij een andere is de drukking zo groot, dat het water honderd meter hoog de lucht in zou spuiten, als men het vrijliet.