De Arabieren wonen in Arabië, het schiereiland in het uiterste Zuidwesten van Azië, door de Rode Zee van Afrika en door de Perzische Golf van Azië gescheiden. Eerst waren de Arabieren, een volk van een eigenaardige, Oosterse beschaving, in vele stammen en volkjes verdeeld, die steeds met elkander in oorlog waren, doch met het optreden van den profeet Mohammed, den stichter van den Mohammedaansen godsdienst, begon voor hen een nieuw tijdperk.
Zij werden tot den nieuwen godsdienst bekeerd, sloten zich nauw aaneen en begonnen onder hun kalief Omar I (634—644) een zegetocht, waarbij zij verscheidene vreemde landen veroverden, o.a. Syrië, Egypte en later geheel Noord-Afrika.
Ook staken zij naar Spanje over, waar zij 700 grote macht kregen en zeer vele bouwwerken stichtten, waarvan het beroemde Alhambra te Granada nog een overblijfsel is. In Spanje werden de Arabieren Moren genoemd; misschien is de bekende Zwarte Piet, die ieder jaar met Sinterklaas meekomt, een afstammeling van hen.Eeuwenlang hadden de Arabieren een machtig rijk, dat zich over een groot deel van Afrika uitstrekte, doch door veel inwendigen strijd ging dit rijk tenslotte ten onder. Maar je begrijpt nu toch wel, dat, hoewel het eigenlijke Arabië niet zo groot is, toch overal Arabieren wonen, afstammelingen uit den tijd, toen Arabië nog een machtig wereldrijk was.
De oud-Arabische dichtkunst en letterkunde zijn beroemd. Het meest bekend zijn wel de sprookjes van de 1001-nacht — onder het woord Aladdin kun je een der aardigste hiervan vinden — en de Arabische spreekwoorden.
De Arabische paarden worden beschouwd als het edelste paardenras ter wereld. Reeds in oude tijden legden de Arabieren zich op de paardenfokkerij toe. Zij vertellen, dat hun paarden van die van koning Salomo of volgens anderen van die van den profeet Mohammed afstammen. De Arabieren, die in Arabië en ook die in Noord-Afrika wonen, zijn voor een groot deel herders, veefokkers en goede ruiters. Zij wonen in tenten en hebben een neiging tot zwerven; men denkt zich hen veelal zwervend op hun edele paarden of op kamelen door de woestijn, van de ene plaats naar de andere trekkende.
Onder de Arabieren was tot voor kort de vrouw minder in tel: zij kwam bijna nooit op straat of buiten haar tent en dan nog steeds zwaar gesluierd. Slechts haar allernaaste familie mocht haar gezicht zien. Zelfs binnenshuis was zij niet vrij, zij mocht zelfs niet gelijk met haar man eten.