Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Swedenborg, (Immanuel)

betekenis & definitie

SWEDENBORG, (IMMANUEL) Koninklijk Zweedsch Assessor van het Bergwerk-kollegie, en medelid der Koninklijke Akademie der wetenschappen te Stockholm, geboren 29 Januarij 1688, te Upsala, waar zijn vader JASPER SWEDENBORG Bisschop was, en overleden te Londen, in 1772, was een zeer geacht en geleerd Mineralist.

Ten gevolge van eenen droom, of een gezigt, dat hij zich verbeeldde gehad te hebben, verliet hij, in den jare 1747, de burgerlijke werkzaamheid geheel en al, legde zijn ambt neder (ofschoon hij levenslang zijn traktement behield), en wijdde zich uitsluitend aan de inwendige beschouwing van en het onderzoek naar den waren grond des Bijbels, terwijl hij zich overgaf aan den omgang met hemelsche wezens. De leer, ontwikkeld in zijne theologiesche geschriften als het nieuwe Jeruzalem, of de nieuwe kerk op aarde, verschafte hem vele aanhangers in Zweden, Duitschland, Nederland en Rusland. Hij was de insteller van een geheel nieuw systema.

SWEDENBORG verdeelt de geestelijke wereld, of het hemelsch Jeruzalem, in drie hemelen; den bovensten of derden hemel, den geestelijken of tweeden hemel, welke het midden beslaat, en den benedensten of eersten hemel, die onze wereld bevat. De bewoners van den derden hemel zijn de volmaakste onder de engelen; zij hebben het grootste aandeel in de goddelijke inwerkingen, en ontvangen die onmiddellijk van God, dien zij van aangezigttot aangezigt aanschouwen. God is de zon der onzigtbare wereld; uit hem vloeijen de waarheid en de liefde, welker licht en warmte slechts zinnebeelden zijn. De engelen van den tweeden hemel ontvangen op eene middellijke wijze, door den bovensten hemel, de goddelijke inwerking; zij zien God duidelijk, maar niet in al zijnen luister; Hij is voor hen een gesternte zonder stralen, gelijk ons de maan voorkomt, die meer licht dan warmte geeft. De bewoners van den benedensten hemel krijgen de goddelijke inwerking op eene middellijke wijze, door de beide andere hemelen. Deze hebben de liefde en de kennis, gene de kracht als kenmerkende eigenschappen.

Ieder van deze hemelsche rijken wordt bewoond door tallooze maatschappijen. De engelen, waaruit deze bestaan, zijn mannen of vrouwen. Zij sluiten huwelijken, die eeuwig duren, omdat hunne keus door gelijkheid in neigingen en gevoelens wordt bepaald. Elk paar is gehuisvest in een prachtig paleis, omgeven van heerlijke tuinen. Beneden de hemelsche gewesten is het rijk der geesten. Daarheen gaan regtstreeks alle menschen bij hunnen dood.

De goddelijke inwerking, welke zij vroeger door hun stoffelijk omkleedsel niet konden gevoelen, openbaart zich trapswijze in hen, en bewerkt hunnen overgang tot den staat der engelen, indien zij daartoe zijn voorbeschikt. De herinnering der wereld, die zij verlaten hebben, verdwijnt allengs uit het geheugen; hunne ingeschapen aandrift ontwikkelt zich onbedwongen, en bereidt hen voor tot den hemel of de hel. Gelijk het verblijf des hemels vol is van luister, liefde en genietingen, zoo is de hel gevuld met duisternis en smarten, wanhoop en haat. De Swedenborgsche Vrijmetselarij bleef niet besloten binnen de Loge van Avignon, welke haar het eerst had geherbergd, maar trad ookonder allerlei gedaanten naar buiten. Na SWEDENBORGS dood verbonden zich niet slechts onderscheidene geheime gezelschappen, Rozenkruisers, geestenzieners en anderen, met diens aanhangers op naauwere wijze, maar de Swedenborgers sloten zich ook aan de vrienden en verdedigers van het dierlijk magnetisme en het sonnambulisme, in Duitschland en Frankrijk. In Zweden had zich in dien tijd een afzonderlijk gezelschap, onder den naam van Exegetiesche en filantropiesche Maatschappij opgedaan, welke SWEDENBORGS leer met de voorgewende stellingen der magnetizeurs wilde vereenigen, en daardoor de verschijnsels van het dierlijk magnetisme en sonnambulisme wilde verklaren.

Hij heeft onder anderen geschreven 1o. een werk, getiteld: Het Hemelsch Jeruzalem, of de Geestelijke Wereld; en 2o. De Wonderen des Hemels en der Hel en van de planetarische en astrale Landen, door den Abt PERNETTI uit het Latijn in het Fransch vertaald. Voor de Berlijnsche uitgave van dit werk (1782, gr. 8vo.) staat zijn portret, en daaronder de regels:

Les cieux et les enfers ne sont plus un mystère, Et Dieu même s'est devoilé:

Pour vous il m'a tout revêlé:

Par son ordre je vous éclaire.

In een' brief van Dr. HARTLEY, geplaatst voor het werk: de coelo et inferno, verhaalt hij hoe hij de goddelijke roeping kreeg, op de volgende wijze:

Ik nam mijn middagmaal te Londen zeer laat, en at met groote lust, toen zich eene soort van nevel over mijne oogen verspreidde, en zich de grond van mijn vertrek vertoonde, als bedekt met afzigtelijk gedierte, dat weldra verdween; de nevel klaarde op, en ik zag duidelijk, te midden van een schitterend licht, een man, in den hoek der kamer gezeten, die mij met eene schrikbarende stem zeide: ‘Eet niet zoo veel!’ Bij deze woorden werd het mij duister voor het gezigt, dat van lieverlede voorbij ging, waarna ik mij alleen bevond. Den volgenden nacht vertoonde zich dezelfde persoon, van licht schitterend, voor mij, en zeide: ‘Ik ben God, de Heer, de Schepper en Verlosser; ik heb u verkoren, om den innerlijken en geestelijken zin der geheiligde schriften aan de menschen uit te leggen; ik zal u voorzeggen, wat gij moet schrijven.’ Ik was toen niet geschrikt, en hoe schitterend de verlichting was, maakte zij geen' pijnlijken indruk op mijne oogen. De Heer was in het purper gekleed, en het vizioen duurde een kwartier uurs.

In denzelfden nacht werden de oogen van mijn' inwendigen mensch geopend en versterkt; waardoor ik in den hemel, in de geestenwereld en de hel konde zien, en ik er onderscheidene personen van mijne kennis vond, waarvan eenigen voor lang, anderen sedert kort gestorven waren, enz. enz. Sedert dien tijd zoo eindigt de brief begon ik onderscheidene onbekende Arcana te doen drukken en verspreiden, welke óf door mij-zelven waren gezien, óf mij ontdekt zijn geworden, ten opzigte van den hemel en de hel, den toestand der menschen na den dood, de ware godsvereering, den geestelijken zin der heilige schriften en vele andere gewigtige waarheden, welke betrekking hebben op de zaligheid en de ware wijsheid; en de eenige reden, waarom ik op verschillende tijden mijne woonplaats verliet, en andere landen bezocht, was, opdat de menschen nut uit deze mededeelingen konden trekken.

Dit is genoegzaam, hem als geestdrijver, neen, als bedrieger te kenschetsen, en hij, die in dat opzigt meer van SWEDENBORG wil weten, leze: JEDER, Geschiedkundige Verscheidenheden (Haarl. 1826, 310 bl. gr. 8vo.), bl. 247-256.

< >