Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Schotsche Vrijmetselarij

betekenis & definitie

SCHOTSCHE VRIJMETSELARIJ (De) is de naam, welke men aan de hoogere graden geeft, en van welke voorheen de Groot-Schot de hoogste was. Een van de eerste aanleidingen, om zoogenaamde hooge graden op de V M te enten, was de hoop van de aanhangers van den uit Brittanje verdreven Pretendent KAREL EDUARD STUART, om ze tot een middel te gebruiken, ter bereiking hunner politieke bedoelingen en het herstel van den Pretendent. Later hebben ook mystieken, alchemisten, enz. die graden gebezigd, om, door ze bij en tusschen de bestaande Schotsche graden te voegen, hunne leerstellingen te verbreiden en ingang te doen vinden. De schitterende insigniën en titels, aan de leden daarvan uitgedeeld, droegen veel bij tot de verspreiding. Toen men had gezien, dat die graden ingang hadden gevonden, ging men in Duitschland op denzelfden voet voort, en maakten er geestdrijvers en heerschzuchtigen van den naam dier graden gebruik, om hunne stelsels, met het Schotsche vermengd, ingang te doen vinden.

Zie de Art. CLERMONT, GRAAD, HERODOM VAN KILWINNING, HOOGE GRADEN, JAKOB II en JAKOB III (Koningen van Groot-Brittanje), JOHNSON, OBSERVANTIA STRICTA en LATA, ROSA, SCHOT, (GETROUWE) STARCK en ZINNENDORF. Het beroemde Altenburgsche Konstitutieboek zegt er (Afd. I, Hoofdstuk 2) het volgende van:De echte St. Jans V M kent slechts drie graden, en voleindt de V M door het mededeelen van den Meesterrang.

De vierde graad, door eenigen daaronder geteld - en die heete nu volkomen of uitverkoren Meester, enz. of zij ook een voorgewende Riddergraad is een onechte graad, door de Schotsche V M aan de St. Jans V M opgedrongen.

In sommige stelsels voegde men den vierden graad bij de drie St. Jans-graden om de onervarenen te belezen, dat deze eerste Schotsche graad het begin van de voortzetting dier drie graden was. Eigenlijk geschiedde het daar nogtans, om de vier Orden der clericorum minorum ordinum van de Katholieke Kerk na te bootsen, welke Acoluthi, Exorcistae, Lectores en Ostiarii heeten. De drie Ordes der clericorum majorum ordinum zijn het onder-diakonaat, het diakonaat en de Priesterwijding. Wie in deze wilde treden, moet vooraf de vier lagere geregeld zijn doorgegaan, en daarop berust de stelling van het Schotsche systeem, dat de hoogere graden in de lagere verborgen liggen, en gene een vervolg van de laatstgenoemde zijn. De V M, in welke de naam van Orde tot 1723 in Engeland niet bekend was, nam dien naam eerst toen aan, ten gevolge van het uitdenken der Schotsche V M, welke echter reeds van de tijden van JAKOB II zou dagteekenen, en, na vergeten te zijn geweest, door den lateren Pretendent STUART, vermeerderd en gewijzigd, weer ingevoerd zou zijn.

Zoo had dan ook RAPIN DE THOYRAS, in een werkje, getiteld: over de aankomst en de uitbreiding van eene sekte te Parijs, welke thans zoo veel opzien heeft gebaard medegedeeld, dat eenige voorname geestelijken er deel aan hadden genomen, het roomsch-kerkelijk regt er op hadden aangewend, en haar tot eene geestelijke Orde hadden verklaard; dat men haar dienstbaar had gemaakt aan de wederverheffiing van JAKOB II, met welk doel in dienzelfden tijd in Schotland eene andere Orde zou zijn gesticht, onder den naam van St. Andreas. Men had die Orde uitgebreid, en voornamelijk Ridders en geestelijken aangenomen, en de JAKOBS-ladder tot zinnebeeld genomen. De graad, welke dat zinnebeeld had, werd werkelijk de vierde, en vormde toen, met nog drie andere, het zevental, gelijk staande met de bovenvermelde twee geestelijke afdeelingen der Clericorum minorum en majorum ordinum. In een geschrift, getiteld. Wer ist unter der Parabel: die Familie der Amicitier eigentlich zu verstehen? unpartheiïsch beantwortet vom Br AMICUS VERITATIS (Berlijn 1802, 48 bl. kl. 8vo.) vindt men veel merkwaardigs aangevoerd.

Tot aan den dood van KAREL I had er slechts eene V M bestaan, en deze was in stilte en zonder prachtvertoon ten beste des menschdoms steeds voortgeplant geworden. Na den dood van KAREL I vlocht men er politieke doeleinden in, en zij verloor in de Loges, welke de nieuwigheden aannamen, hare aloude gedaante. Toen nu Prins WILLEM III in Engeland landde, en JAKOB II, op den 20sten December 1688, Londen moest verlaten, kort daarna bij Windsor gevangen werd genomen, doch in Januarij 1689 ontsnapte, en bij Ambleteuse, in Frankrijk, landde, onderging ook de oude eerwaardige vorm der V M eene, bijna algeheele verandering. De Hertog VAN BERWICK, de natuurlijke zoon van JAKOB II, en reg M eener Schotsche Loge, verbond zich met de Jezuïten, en uit den leeuw van den stam JUDA een zinnebeeld uit het Oude Testament (Gen. XLIX:9) -werd een Schotsche leeuw gevormd BÉRWICK stond nu ook in geheime verstandhouding met Lord BERKELEY, in Engeland. De oude Hieroglyfen werden veranderd en nieuwe ceremoniën uitgedacht, en men arbeidde voort, met het doel, JAKOB II in Engeland te herstellen, en er de Protestantsche godsdienst te onderdrukken.

De Hoofd-Loge bevond zich in een gewelf, onder het profes-huis der Jezuïten, te Parijs. JAKOB II werd in die Loge ingeleid, en Pater LACHAISE (biechtvader van LODEWIJK XIV, en dezelfde naar wien het beroemde kerkhof te Parijs is genoemd) sprak hem daarbij met eenige in dat werk aangehaalde orakelachtige woorden aan. In deze Orde, door de Jezuïten uitgevonden, was de dolk het symbool van den hoogsten graad. De Ridder van den Dolk heette: Chevalier Kadosch. De volgende graad had tot Orde-teeken een Moeder-Godsbeeld met het Christuskind, en het omschrift: J.H.S. In een' anderen, en wel klerikalen graad, ziet men een monnik afgebeeld, die in de eene hand den gifkelk, en in de andere een dolk houdt, met het onderschrift: Je dois tout a ma religion, en aldus: ‘Ik moet voor mijne godsdienst niet slechts alles lijden, zelfs elken dood;’ maar ook: ‘ik moet voor haar alles onderstaan, zelfs elke misdaad.’ Het geheele geheim dezer Orde bestond in niets anders, dan in het vermoorden van WILLEM III.

De Chevalier Kadosch ontving een dolk en zwoer, als hij daartoe werd opgeroepen, te velde te trekken, en zich elk middel te veroorloven tot het bedwingen van de vijanden der Orde. Hij ontving de verzekering, dat, bezigde hij den dolk, JAKOB II hem koninklijk beloonen en boven al het volk zou verheffen. In het opgenoemde werkje worden daaromtrent de volgende echte stukken medegedeeld:

Wij ondergeteekenden JAKOB FRANS, Hertog van Berwick, Ridder der Orde van JAKOB II, Koning van Groot-Brittanje, ROBERT CHARNOCK, Pater, JOHANNES FRIEND, ROBERT KING en ANTOON KEYS. Wij, hier eerbiedig en vol aandacht verzameld voor het aangezigt der heilige Zaligen en van den grooten Bouwmeester, vooral echter onder de reine en helderziende oogen van IGNATIUS, die de onschuld hoedt van hen, welke moed en kracht hebben, onderdrukte Staten te verdedigen, wij bekennen en beloven, ons woord tot aan den laatsten oogenblik onzes levens te houden, terwijl wij zelfs onder de grootste folteringen, welke men ons zou kunnen doen lijden, nooit willen bekennen, dat de allerchristelijkste Koning, de eerwaarde vaders Jezuïten, onze broeders, en JAKOB II, ons het eerste denkbeeld hebben gegeven tot den sluipmoord van WILLEM, Prins van Oranje, op straf van eeuwig in het vagevuur te blijven, en de smarten der hel en van het hevigste helsche vuur te lijden, en voor immer beroofd te worden van alle rust, allen vrede en alle leniging, al ware die ook nog zoo gering. Dit beloven wij onzen Meesters en Opperhoofden, den Pater LACHAISE en den Aartsbisschop van Parijs.

Gedaan op den 10den Januarij 1696, in de duistere kamer.

De Hertog VAN BERWICK, CHARNOCK, FRIEND, KING, KEYS.

Ik JAKOB II, Koning van Groot-Brittanje, beken opregt, dat ik heb toegegeven aan de vrome bedoeling van mijn' natuurlijken zoon JAKOB FRANS, Hertog van Berwick, zich mijner zaak aan te trekken en mijn ongeluk met mij te deelen, terwijl hij zich op mijne vijanden wreekt, en mijnen schoonzoon in zijn winterverblijf aanvalt, dit moge dan nu ook geschieden, op welke wijze het wille; daar hij van de eerwaardige vaders Jezuïten en LODEWIJK den Grooten, mijn broeder en bondgenoot, die zoowel met de Jezuïten tot ééne Orde behoort als ik-zelf, vernomen heeft, dat het geene misdaad zij, zelfs niet eens eene zonde voor welke geboet dient te worden, het onregtvaardige bloed te vergieten van een kettersch vorst of van eene kettersche vorstin, die de Staten in verwarring brengen. Dien ten gevolge draag ik hem de last op, alle personen in Engeland en elders, welke zich tegen zijn doel verzetten, te verbranden of om te brengen.

St. Germain en Laye, den 30sten Januarij 1696.

JAKOB II.

Toen alles ontdekt was en men het geheele komplot der sluipmoordenaars in Engeland had gevangen (eenigen waren naar het vasteland gevlugt, terwijl volgens KIMBER's History of England, Lond. 1755, gr. 8vo. p. 394, van de opgemelde zamengezworenen, CHARNOCK, KING en KEY op den 18den Maart en Sir JOHN FRIEND op den 3den April 1696 werden ter dood gebragt), schreef JAKOB II op den 20sten Maart 1696 uit Boulonje aan LODEWIJK XIV: ‘Heil en genade wacht hen. Heilige IGNATIUS bid voor hen en heb medelijden met hunne zielen. Geef niet toe dat zij eenige smart in het vagevuur lijden; want zij hebben niet bekend, dat ik en mijne broeders, uwe volgelingen, hen hebben aangezet.’ In de duistere kamer onder de Jezuïtenkerk te Parijs, bevond zich op een berg de berg van St. IGNATIUS genaamd een oude draak, welke ten aanzien van Frankrijks lot voorspelde: ‘Puinhoopen, bloedige veldslagen, moorden, kerkers, doodstraffen zullen uwe werken zijn en uwe zinnen streelen.’ Dit orakel pasten de Jezuïten, naar de stelling van Pater LACHAISE, op de Hugenooten toe, welke LODEWIJK XIV moest vervolgen. De door een pijl gewonde leeuw, welke vastgebonden was geweest, doch zich had losgescheurd en het afgescheurde touw nog aan den hals droeg, aan den ingang van een hol lag en met mathematiesche werktuigen speelde (zie het Art. SCHOT, bl. 237), was dus geen edel zinnebeeld, evenmin was dit de dolk in den hoogsten graad.

Niet min afschuwelijk waren de dolk en gifbeker in de handen van de beeldtenis des geestelijken in het klerikaat, door de Jezuïten bedacht, en door GEDICKE, BIESTER en NICOLAI zoo gelukkig bestreden. Velen zien Schotland aan als de broeikast van al de stelsels en geïsoleerde graden, welke den naam van Schotsche voeren, gelijk dit, naar die BB.: gelooven, zou blijken uit oorkonden in behoorlijken vorm. Ware dit echter aldus, dan zouden de VV MM aldaar het vruchtbaarst zijn in mystagogiesche uitvindingen. Zij hebben nogtans niets uitgevonden, zelfs niet de drie graden welke zij beoefenen, en die alleen bij uitsluiting van alle hooge graden, door de Gr L van Schotland worden erkend. Al die oorkonden, al die diploma's, al die reglementen, gedagteekend van Edinburg, van Kilwinning, van den denkbeeldigen Berg van Herodom, zijn niets anders dan uitgedacht, voor zoo ver zij het vermogen schenken de hooge graden te beoefenen. Dit blijkt ten duidelijkste uit het volgende hoogst belangrijke stuk, waarvan het origineel, eigenhandig in het geheel geschreven en geteekend door Br.: LAWRIE, Gr Sekretaris der Gr L van Schotland, en voorzien van alle bewijzen van authenticiteit, in 1832 in handen was van de redaktie der Revue historique, scientifique et morale de la Franc-Maçonnerie, welke zich bereid had verklaard het te toonen aan elken Br.: die het mogt willen zien. De woorden in cursyf gedrukt, zijn onderstreept in het oorspronkelijke, dat hier volgt, tot zelfs met eenige onnaauwkeurigheden van interpunctie, enz.

Edinburgh, 7 July 1821.

Sir and brother, Your letter of the 1ste May addressed to Willm Inglis Esqr. our substitute grand master, respecting the erection of a new lodge, at Lausanne, in Switzerland, under the jurisdiction of the Grand Lodge of Scotland, was transmitted me of ficially, as secretary, to be submitted at their first meeting; and it affords me, much pleasure to inform you, that at their last quarterly communication, it was unanimously agreed to, that, upon a petition being forwarded to me, bearing the signatures of a many brethren as could be obtained, a charter would be immediately granted. You will also have the goodness to point out such of the brethren as you intend to fill the different offices, in the first in stance, of the lodge.

We have no printed instructions, it being against the regulations of scotish masonry to have any thing in the shape of a catechisme.

The Grand Lodge has never thought it quite consistent, to cherish much correspondence with the continental lodges, from the circumstance, that she only acknowledges the orignal degrees, of apprentice, fellow craft and master mason being the ancient order of St. John's masonry While the lodges abroad, generally practise and admit, other orders within their bosom, which the Grand Lodge of Scotland consider as innovations, upon the original institutions of masonry, as recognized by our Grand Lodge in this country.

It is proper that I should mention, that the dues of a charter is L. 21 sterg., and that we have a standing regulation, that no charter is granted till this sum is remitted.

I have the honor to be, sir and brother your most obedient humble servant and brother ALEX. LAWRIE secretary, Grand Lodge of Scotland.

To C. Morison, Esqr. M.D. physician to the british forces and to household of

H.R.H. the duke of Sussex, Lausanne, Switzerland.

< >