Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

Roos

betekenis & definitie

ROOS (De) was volgens de Heidensche godenleer aan de godin VENUS gewijd, dewijl deze bloem geverwd werd met het bloed van ADONIS, die zich aan eenen doorn van haren struik gestoken had, waardoor haar vorige witte kleur in eene roode veranderde. Volgens OVIDIUS heeft VENUS-zelve de huid aan eenen doorn opgescheurd, en daardoor de eerst witte roos met haar eigen bloed geverwd. De oudste dichters namen daarom ter schildering van het beeld der schoonheid de roos tot zinnebeeld, en zelfs de opgaande zon, het prachtigste schouwspel der natuur, vergeleken zij met de roos. Even zoo begrijpt men onder de roos, den hoogsten graad van aardsche schoonheid en volkomenheid. Het ideaal der vreugde bekranst de schilder met jonge rozen.

Bloeijen gelijk eene roos, wil zeggen: eene volkomene gezondheid genieten; en zelfs het gezegde der oude volken: rosas loqui, waardoor zij het mededeelen van verheugende berigten te kennen gaven, stamt er van af. Weiden onder de rozen, gouden rozen, lieflijk als een roos, bergen van rozen, zijn de gewone beelden der H. schrijvers, om de volkomenste schoonheid en gelukzaligheid voor te stellen (Hoogl. 11:1, 2 en 16, en VII:2. Ja zelfs vindt men dit beeld ook in uitgestrekten zin gebezigd, in Micha IV:8, en Hos. XIV:6). De roos is, wegens haar spoedig afvallen en verdorren, het zinnebeeld der vergankelijkheid aller dingen, en ook het sprekendste beeld van ons leven. Haar knop maakt onze hoop levendig, haar bloei en aangename geur vermaakt en is ons nuttig; hare doornen wonden den onvoorzigtige, en naauwelijks heeft zij hare volkomenheid bereikt, naauwelijks staat zij in vollen glans, of al hare pracht gaat verloren.

Een storm steekt op en zij wordt ontbladerd, een worm sluipe in haar kelk en zij verwelkt, gelijk ons leven kwijnt door rampspoed en smart. Wij hopen gestadig, maar vaak wordt die hoop reeds in de eerste kiem verstikt. Zelden komen de vruchten tot rijpheid. Niet half worden onze verwachtingen bekroond, wij klagen over de doornen, die ons op onze loopbaan verwonden, en wij willen de rozen niet plukken, die op onzen weg bloeijen. Voor den Vrijmetselaar moet de roos dan wel merkwaardig zijn. Onder haren naam werden, bij de ouden, de inwijdingen tot de geheimen zelve verstaan.

Hiervan geeft HORATIUS ons veelvuldige bewijzen. Wanneer hij de voorregten bezingt welke de ingewijden boven de oningewijden bezitten, als hij van het genoegen hunner bijeenkomsten spreekt, dan gebruikt hij het beeld der roos. De tafel en legersteden der ouden waren met rozen bestrooid, boven hunne tafels hingen rozenkranzen, en hiermede waren ook de hoofden en bekers der ingewijden versierd. Evenzeer als zij hiermede matigheid, gepaard met welvoegelijkheid en vreugde bedoelden, beteekende de roos stilzwijgendheid, en van daar is nog het spreekwoord afkomstig: onder de roos (sub rosa) te spreken, voor iets mededeelen onder het zegel van geheimhouding. Dit leidden zij af van de fabelleer, volgens welke KUPIDO, den god der stilzwijgendheid, HARPOKRATES, eens eene roos als het zinnebeeld der stilzwijgendheid zou hebben geschonken. Bij de gastmalen der ouden Germanen, hing aan de zoldering des vertreks een krans in welks midden zich eene roos bevond, ter herinnering dat al het daar gesprokene geheim moest worden gehouden. Te voren droegen de Vrijmetselaren, op hunne schootsvellen, rozen van blaauwe zijde.

< >