PILAREN. (De DRIE GROOTE) Eene Loge rust op drie hoofdpilaren, welke wijsheid, kracht en schoonheidheeten; want met wijsheid wordt een gebouw ontworpen, ondernomen en bestuurd; kracht moet het ondersteunen en onderhouden, en schoonheid moet het aangenaam en bevallig maken. Verder moet de achtb M met wijsheid den arbeid zijner Loge leiden, de 1e. Opz hem daarin met kracht ondersteunen, en de 2e. OpzD door zijn waken voor orde en zeden, het geheel schoonheid toevoegen.
Br. KRAUSE merkt hierop aan: even als de kolommen J en B aan den Tempelbouw van SALOMO ontleend zijn, zoo hebben onze drie groote pilaren, welke de Loge, ondersteunen, hunnen oorsprong aan den Tempelbouw der Druïden ontleend, welke die weder van den Indieschen Pagodenbouw aangehouden hebben, van welke misschien de losstaande zuilen bij de Egyptenaren en de Pheniciërs afkomstig zijn, zoodat de kolommen J en B en de drie groote pilaren, hunnen gemeenschappelijken grond aan de Indiesche Oudheid ontleend hebben.
Wijsheid, kracht, schoonheid, worden als de hoofdpilaren beschouwd, waarop het gebouw geheel kan worden opgetrokken; vandaar zijn zij ook symboliesch gebruikt in de bouwvereenigingen. Wijsheid, die op wetenschap is gegrond, schenkt den kunstenaar de vinding, de behoorlijke schikking en de doelmatige verdeeling van het geheel en ook van al de deelen. Kracht, die uit het harmoniesche evenwigt aller krachten voortvloeit, heeft op vastheid betrekking, bevordert het optrekken en doet het gebouw hecht en sterk zijn, en schoonheid, die in de geheele schepping zigtbaar is, versiert en voltooit het werk. In de hooge graden worden die drie zuilen in verband gebragt met geloof, hoop en liefde.