Woordenboek voor vrijmetselaren

W. de Grebber (1844)

Gepubliceerd op 22-09-2020

China

betekenis & definitie

CHINA. In China hebben sedert langen tijd onderscheidene vereenigingen bestaan, welke reeds vroeger zich in geheime genootschappen vervormd hebben, sinds de Keizerlijke regering elke vereeniging van vijf medeleden voor onwettig verklaard en de leden met doodstraf bedreigd heeft. Deze Broederschappen dragen verschillende namen, van welke eenige zijn:

1o. Het groote opstrevende Genootschap.
2o. Het glorierijke en schitterende Genootschap.
3o. Het Genootschap der Triade, der Magten des Hemels, der Aarde en der Menschen.
4o. De Witrokken.
5o. De Roodbaarden.
6o. De korte Zwaarden.
7o. De witte Waterlelie.
8o. Het Zee- en Landgenootschap.
9o. Het zich in deszelfs regt verheffende Genootschap, enz.

Het derde genoemde dezer Genootschappen, welks leden, zoo veel men weet, alle tot eenen stam behooren, is het uitgebreidste in Canton, en bijna het eenigste, hetwelk zich over Malakka en de eilanden van den Indischen Archipel uitbreidt. Hetzelve verdeelt zich somwijlen in twee takken, dien van Canton en dien van Fokien, tot welke provincie de meeste Chinesche emigranten behooren, ofschoon de meeste van Canton komen. Er zijn nog andere Kongsi, dat zijn gezelschappen, welker doel is, de ondersteuning van derzelver armere medeleden, doch komen zij grootendeels overeen met het derde der opgenoemden.

Het schijnt, dat het Genootschap van deszelfs oorsprong af aan een politiek doel had, en wij vinden, dat men van de ingewijden verlangde, dat zij in het behandelen van alle wapenen geoefend moesten zijn, en dat ook hun moed beproefd werd. Het getal der Leden nam spoedig toe, en zij bevrijdden toenmaals den Keizer van eenen gevaarlijken opstand. De Keizer overlaadde in den aanvang de Broederschap met eer en gunstbewijzen, doch later verontrustte hem hun toenemend getal en invloed; hij greep hen aan, deed, na eenen hevigen tegenstand, het grootste gedeelte der Leden sneuvelen en verstrooide de overigen. Het Genootschap bestond in het geheim voort, en de tegenwoordige talrijke Broederschap stamt van hen af. In den jare 1817 was zij in Canton zeer algemeen, hoewel de Onderkoning YUEN-TADSCHIN hen met groote gestrengheid vervolgde.

Het is zeer natuurlijk, dat de Chinesche kolonisten van Malakka, Java, Borneo en andere deelen van den Indischen Archipel, spoedig na hunne landverhuizing bevonden, dat het hen voordeelig was, ter hunner wederzijdsche verdediging en beschutting in een vreemd land, zich onderling te verbinden, te meer, daar buiten twijfel velen van hen reeds in hun vaderland tot zulke verbindingen behoord hadden. Daarvandaan komen die talrijke Kongsi of Klubs, waartoe zij, bijna zonder uitzondering, vooral in de volkplantingen in het binnenland en in de bergwerks-distrikten behooren. Hoe het echter daarmede ook gelegen moge wezen, zoo veel is zeker, dat de Broederschap der Triade in de laatste jaren groote voortgangen heeft gemaakt. Volgens berekening van een Chineesch medelid van dezelve, bestaat deze in de Engelsche volkplantingen, in de zeeëngte van Malakka, uit niet minder dan zevenduizend leden. Onder de Hollandsche regering was dezelve bijna geheel onderdrukt geworden, verhief echter haar hoofd onder de Engelsche administratie op nieuws, en trok door moorden en onrustigheden spoedig, na de bezitneming van Malakka, derzelver opmerkzaamheid tot zich.

In 1826 veroorzaakte zij eenige onlusten op Malakka. De Broederschap bestond toen aldaar uit tienduizend medeleden, deels in de stad Malakka, deels in de volkplantingen en tinbergwerken in het binnenland. De leden waren allen uit Canton of Macao, want zij veroorloofden geene uit Fokien geboortigen de intrede, naardien men in die provincie een ander dialect spreekt. Hunne bijeenkomsten werden zoo geheim gehouden, dat de regering jaren lang niet in staat was, een spoor te ontdekken, dat tot gevangenneming der aanvoerders leiden kon, van welke zij er vijf hadden. Hun eerste Chef was toen een man, met name KWANGSAN, die, om zich moed in te boezemen, eens de gal van eenen vermoorde, met wijn gemengd, dronk. Hij woonde gewoonlijk bij de tinbergwerken van Lukut, en kwam somwijlen in het geheim in de stad.

De finantiën van dezen tak der Verbroedering leden zeer veel bij den aanval, welke de Maleijers op de Chinezen in de tinbergwerken van Sungie-Ujong, in het jaar 1828, ondernamen, waarbij die Broederschap derzelver geheele schat en vele menschen verloor. Ten gevolge van dit ongeluk konden de Broeders het groote huis inMalakka, in hetwelk zij derzelver bijeenkomsten plagten te hebben, niet in bezit houden. In September 1834 wreekten zij zich op de Maleijers, dewijl zij in eenen regenachtigen nacht de inwoners van Lukut overvielen, derzelver huizen in brand staken, en mannen, vrouwen en kinderen plunderden en vermoordden; TWANGKA-BUSU, de eigenaar der bergwerken, in welke de Chinezen arbeidden, en die een nabestaande was van den tegenwoordigen Koning van Sangalore, viel bij deze gelegenheid. Zijne geheele bezitting, welke over de twintigduizend piasters in goudstof en geld bedroeg, zoo als ook eene massa van edelgesteenten, goud en zilverwerk, werd door de Chinezen naar Malakka vervoerd, alwaar zij door de Engelsche regtbanken niet konden gestraft worden, dewijl de misdaad aan gene zijde der Engelsche grenzen gepleegd was.

Men zegt, dat een groot gedeelte dezer rijkdommen in de gemeenschappelijke kas der Broederschap gestort werd, en een gedeelte daarvan diende tot den aankoop van twee groote huizen voor hunne bijeenkomsten.

Ten dage, waarop het berigt van het gevolg van dezen rooversstreek in Malakka aankwam, kon men aan de illuminatie der huizen van een groot gedeelte der Broederschap zien, dat hetzelve algemeene vreugde verwekt had.

Op Java, en op vele andere Hollandsche volkplantingen, hebben zij van tijd tot tijd gevaarlijke zamenzweringen tegen de regering gemaakt. In de Engelsche kolonie Penang hebben de Broederschappen zich ten jare 1799 vereenigd en de regering wederstand geboden, en zijn alleenlijk door de krachtigste maatregelen tot onderwerping gebragt geworden. Bij het onderzoek kwam het aan den dag, dat zij zich door de plegtigste eeden verbonden hadden, om de Britsche heerschappij af te werpen, een onafhankelijk gouvernement op te rigten en elkander getrouwelijk bij te staan. Naar de getuigenis van den Majoor LOU behoorden de Chinezen, op eene genoemde suikerplantaadje, bijna allen tot eene klub of Kongsi, en waren tot het jaar 1829 zeer onrustig, zoodat zij bij vele gelegenheden, op een sein door het blazen op eenen buffelhoren, zich tegen de burgerlijke overheid verzetten.

Tegenwoordig zijn zij, bij vergelijking, rustig. Wanneer echter te Penang een Chinees, uit hoofde eener misdaad, hoe groot dezelve ook zijn mogt, gevat wordt, wendt het geheele gezelschap, waartoe hij behoort, alles aan, om hem vrij te maken. Zij betalen eenen Advokaat door inschrijvingen, koopen de getuigen om, ten einde die te verwijderen, of om hen tot valsche getuigenissen te bewegen, bedreigen de meer vreesachtigen met eene vreesselijke wraak, helpen den aangeklaagde, om hem uit de gevangenis te redden, enz.

Wanneer de eene Kongsi aan eene andere, door de aanklagt eens medelids, tegenover gesteld is, zoo gaan deze onwettige bedrijven alle maat te boven.

Deze combinatiën hebben dikwijls de uitoefening der justitie verhinderd, en men beschuldigt dezelve van vele rooverijen en moorden, bijzonder in Singapoer, alwaar eene menigte van hen zich in het gebergte en in de bosschen van het binnenland ter woon nedergezet heeft. Deze lieden bestaan hoofdzakelijk uit emigranten van Canton, welker klub gewoonlijk met die der emigranten van Fokien, welke kortelings opgerigt is, in twist leeft. In Siam waren zij, eenigen tijd geleden, magtig genoeg, om de afpersingen der regering te wederstaan, doch naar de getuigenis van GUZLAFF, zijn zij, sinds eenige jaren, gedeeltelijk aldaar uitgeroeid geworden.

De Chinezen in China zelve, voeden eenen grooten afschuw voor deze Broederschappen, gelijk het volgende document zegt, hetwelk in de Chinese Repository verschenen, en uit het Chineesch vertaald is: ‘De emigranten, welke uit den Archipel terugkomen, geven eene treurige beschrijving van den toestand der Chinesche kolonisten aldaar. In al de koloniën zijn geheime gezelschappen ontstaan, die alle takken van het gezelschap der Triade zijn. Zij hebben geheime teekenen en onverstaanbare spreekwijzen, die bewijzen, dat zij tot dit gehate gezelschap behooren. Kortelings hebben zich deze verbondenen zeer vermeerderd, en bestaan uit talrijke medeleden, die tegelijk magtig en hartstogtelijk zijn. Zij noemen zich het Land- en Zeegezelschap. en het zich in geregtigheid verheffende gezelschap. Deze beide verbroederingen zijn over den ganschen Archipel verbreid, en al de medeleden gehoorzamen blindelings hunne Chefs, die den titel van groote Broeder voeren. De verbinding vertakt zich in elke kolonie in vier, acht of twaalf takken, en uit elke derzelve ontspruiten weder talrijke zijtakken; elke van deze heeft zijn Chef, welke de oudere Broeder genoemd wordt.

Zoodra een emigrant uit China aankomt, zendt de Broederschap gemagtigden aan denzelven, om hem over te halen, aan die vereeniging deel te nemen, en wanneer hij het weigert, wordt hij dadelijk vervolgd. Voor het overige zijn de beide genoemde gezelschappen dikwijls onder elkander in twist, en wie slechts tot één en niet tot beiden behoort, is evenzeer aan vervolging blootgesteld.

Chinezen, welke uit Bengalen komen, na zich aldaar een vermogen verworven te hebben, worden door deze bandieten in het gebergte tot lustpartijen uitgenoodigd, en, wanneer men hen aan eene eenzame plaats gelokt heeft, vermoord en uitgeplunderd. De eene helft van den buit behoort aan het gezelschap, de andere aan de moordenaars. De plaatselijke overheden hebben somwijlen berigten daarvan bekomen en de moordenaars vastgezet, doch de gebruiken in de Europesche koloniën zijn gebrekkig, dewijl er getuigen noodig zijn eer men er eene veroordeeling uitspreekt, en geen dwangmiddel aangewend mag worden, zoodat de regter, wanneer hij een of twéé getuigen op de ééne en honderd op de andere zijde vindt, den beschuldigde vrijspreken moet. Wanneer derhalve de landgenooten des vreemdelings de moordenaars ook aanklagen, zoo staan honderden en welligt duizenden van getuigen tegen eenen man op, en de geheele Broederschap stelt zich tot borg voor den aangeklaagde.

De overheden zijn op deze wijze dikwijls verblind geworden, en de getuigen van den vermoorde moeten de kolonie spoedig verlaten, om de wraak der verbondenen te ontgaan.

Men heeft van eenen der ingewijden in Malakka het volgende berigt bekomen over de ceremoniën der aanneming eens Broeders en over de eedaflegging.

De statuten der Triade zijn in een boek aangeteekend, dat de Chef van het Genootschap, die den titel Tai-ko (de oudere Broeder) voert, onder zich behoudt. Hij heeft twee ondergeschikten, welke de tweede en de derde broeder heeten, en die hem in de waarneming der Ordesaangelegenheden bij staan, en den Kandidaat ter opneming tot hem brengen. De Tai-ko leidt dan den nieuweling des nachts voor het beeld van den schutsgeest der verbroedering, dat in de vergaderzaal staat; het boek der statuten wordt geopend en voor het afgodsbeeld gelegd, aan welks regter- en linkerzijde vier mannen met blanke zwaarden staan, welke zij in eenen boog boven den nieuweling houden. Het boek ligt naast eenen beker, welke eene vermenging van brandewijn, enz. bevat, op eene tafel; het wordt dan den nieuweling, die onder de zwaarden staat, gebragt. De Tai-ko zit, met eenen dolk gewapend, op eene soort van troon, en vraagt den Kandidaat, wat hij begeert. Deze antwoordt, dat hij onder de medeleden van het genootschap wenscht aangenomen te worden.

De Tai-ko vraagt: ‘Hoe kunt gij daarin treden, daar gij u aan zoo vele beproevingen onderwerpen moet?’ De Kandidaat antwoordt: ‘Dat hij een vreemdeling is, zonder ouders, broeders of zusters, en derhalve verzoekt, dat de Tai-ko voortaan derzelver plaats vervulle.’ De Tai-ko vraagt dan driemaal, of dit gezegde waar is, en roept, na driemaal herhaald antwoord, met plegtige stemme uit: ‘Wanneer gij in waarheid aan onze Broederschap wilt deel nemen, zoo is het noodig, vooreerst drie plegtige eeden aan het genootschap te doen.’ Men roert nu trommen en legt geel papier op het vuur neder, waarna de twee jongere Broeders hem opheffen. De Tai-ko klimt van den troon, reikt hem den beker en den dolk, en verklaart hem, dat hij zijn bloed met den inhoud des bekers moet vermengen, en legt hem de volgende geloften voor:

1. Gij zult de statuten nakomen.
2. Gij zult u niet op uwe sterkte verlaten en eenen zwakken Broeder mishandelen.
3. Gij zult, wanneer de Broeders, welke door de melk uwer moeder gevoed zijn, met de Broeders van het gezelschap twisten, de laatsten bijstaan.
4. Gij zult, wanneer een Broeder in uw huis komt, en gij rijstwater hebt, hem dat geven; wanneer gij rijst hebt, hem rijst geven; gij zult hem naar vermogen onthalen.
5. Gij zult, wanneer gij in het huis eens Broeders komt, en hij u alleen rijstwater kan aanbieden, daarvan genieten; wanneer hij rijst heeft, daarvan eten, en wanneer gij u over zijn slecht onthaal beklaagt, moogt gij onthoofd worden.
6. Gij zult, wanneer een Broeder in nood is, hem helpen; wanneer hem een ongeluk overkomt, hem ondersteunen.
7. Gij zult, wanneer een Broeder speelt, niet aan dezelfde plaats spelen.
8. Gij zult niet over de aangelegenheden der Broederschap spreken, of de geheimen derzelve verraden.
9. De plaats van den negenden eed is in het exemplaar van het Aziatische Gezelschap (waaruit deze eeden zijn overgezet) in blanco gelaten.
10. Wanneer uwe oude moeder eenen gordel nalaat, zoo zult gij denzelven niet uit hebzucht verkoopen.
11. Gij zult, wanneer een Broeder arm is, hem helpen.
12. Gij zult een kind uws Broeders bij u opnemen.
13. Gij zult u niet tegen uws Broeders vrouw vergrijpen.
14. Gij zult eenen Broeder, die op reis zaken te verrigten heeft, daarin bijstaan.
15. Gij zult, wanneer een Broeder ziek is, en u om hulp verzoekt, ze hem bewijzen.
16. Gij zult, wanneer een Broeder gestorven is, en gij verzocht wordt, ter begrafenis gaan.
17. Gij zult, wanneer een Broeder zich aan den drank heeft overgegeven, en aan het hoofd des gezelschaps niet gehoorzaamt, hem den rand des oors afsnijden.
18. Gij zult, wanneer een Broeder met opium handel drijft, en het Opperhoofd zulks gewaar wordt, hem de beide ooren afsnijden.
19. Gij zult, wanneer een Broeder aan het woord eens anderen twijfelt, hem 108 stokslagen geven.
20. Gij zult, wanneer een Broeder in den nood tot u komt, met hem eten en drinken.
21. Gij zult, wanneer een Broeder in een vreemd land sterft, en niet genoeg tot zijne begrafenis nalaat, daartoe bijdragen.
22. Gij zult, wanneer een Broeder zijne moeder niet behoorlijk behandelt, hem 36 slagen met een bamboesriet geven.
23. Gij zult hem, die met eens Broeders vrouw overspel bedrijft, met een zwaard doorstooten.
24. Gij zult, wanneer Broeders niet in eendragt leven, maar met elkander twisten, deze 96 stokslagen geven.
25. Gij zult, wanneer een Broeder slecht handelt, en aan eens anders woord geen geloof slaat, hem 108 slagen met het roode hout geven.
26. Gij zult, wanneer een Broeder geld naar China afzenden wil, en daartoe van u leenen wil, hem leenen.
27. Gij zult, wanneer een Broeder zich op reis slecht gedraagt, en aan de statuten niet gehoorzaam is, hem 32 slagen met het roode hout geven.
28. Gij zult, wanneer een Broeder, in weerwil van alle onderrigtingen en vermaningen, ongehoorzaam is, hem 96 stokslagen geven.
29. Gij zult, wanneer gij tijd hebt, de Bruiloft eens Broeders bijwonen.
30. Gij zult, wanneer een Broeder eenen brief aan zijne familie door u doet bezorgen, denzelven bestellen.
31. Gij zult, wanneer een Broeder hongerig is, hem spijzigen, en wanneer gij iets te eten hebt, het met hem deelen.
32. Gij zult, wanneer gij overnacht in eene herberg, welke een Broeder houdt, hem twee koperen geldstukken betalen.
33. Wanneer gij een schip hebt, en een Broeder naar een ander land gaat, zoo zult gij hem eene plaats daarop als passagier geven.
34. Wanneer een Broeder het gebruik zijner handen en voeten verliest, zoo zult gij uwe beurs trekken en hem aan brood helpen.
35. Gij zult, wanneer een Broeder sterft, en geen geld genoeg ter oprigting van eenen grafsteen nalaat, daartoe bijdragen.
36. Wie deze 36 eeden der Broederschap openbaar maakt, zal 216 slagen met het roode hout bekomen.

Hierop volgen 36 geboden, welke over het algemeen dezelfde aanbevelingen behelzen als de eeden, en die wij voorbij gaan.

Wanneer de eeden en de geboden den Kandidaat zijn voorgelezen, dan zegt hij: ‘Mogen mijne dagen verkort worden, wanneer ik de regels, welke in dit boek bevat zijn, schende!’ Hierna snijdt hij met den dolk in den vinger, en laat drie bloeddroppels in den kelk vallen; de drie chefs doen hetzelfde, vermengen den brandewijn met het bloed, en allen drinken staande, een gedeelte van den inhoud des kelks, waarmede de ceremonie geëindigd is.

De Broeders hebben vele geheime teekens, aan welke zij elkander herkennen, en waaronder de volgende eenige der hoofdzakelijkste zijn.

Wanneer zij in een huis treden, alwaar zij herkend willen worden, vatten zij hunnen haarbos met de regterhand, en draaijen dezelve van de linkernaar de regterzijde; zij hebben eene bijzondere manier, om hun regenscherm op te zetten, hunne kleederen aan te trekken, of eene schaal met rijst of arak, die zij drinken willen, aan te vatten, hetwelk zij altijd met drie vingers doen. De heer des huizes beantwoordt deze teekens door de vraag, of zij van het Oosten komen, en wanneer zij dit toestemmen, neemt hij hen broederlijk aan.

Wanneer vreemdelingen elkander op de straat ontmoeten, en de eene wenscht te weten, of de andere een Broeder zij, zoo vraagt hij hem: van waar hij komt? Is de andere ingewijd, zoo antwoordt hij: Ko-kay, dat beteekent: van des Broeders familie, en vraagt dan op zijne beurt: hoe zwaar zijn last is, waarop hij tot antwoordt bekomt: twee ponden dertien oncen (hetwelk zich, volgens eenigen, op het gewigt van een zwaard betrekt, hetwelk een vroegere Keizer eens aan het gezelschap zou geschonken hebben; volgens anderen op het gewigt van een vat met asch, hetwelk oorspronkelijk voor hunne afgoden stond). Een Broeder kan zich ook doen herkennen door de wijze, waarop hij zijn arm uit de eerste mouw trekt, en denzelven in de borstopening van zijn vest steekt, onderwijl hij de eerste mouw onder den linker arm neemt, of daardoor, dat hij zegt, dat hij zijn gebed op den 5den, 15den of 25sten van elke maand verrigt.

Onder welke omstandigheden en in welk een land ook een Broeder aan deze teekenen herkend mag worden, zoo is hij terstond tot gastvriendschap, en alle hulp, welke hij benoodigd is, geregtigd.

Wanneer hij van eenen anderen geld wenscht te leenen, zoo neemt hij, zoodra hij het huis betreedt, het thee- of arakkopje, hetwelk bijna in elk Chineesch huis altijd gereed staat, vult hetzelve, en zet het, zonder daarvan te drinken, op eenen hoek der tafel. Wil de huisbezitter hem geld leenen, zoo moet hij het kopje nemen en uitdrinken, zoo niet, zoo zet hij hetzelve, zonder er uit te drinken, op het midden der tafel.

Behalve de drie bovengenoemde Chefs, heeft de Broederschap eenen schatmeester, die echter niets anders te doen heeft, dan de kas onder hunne leiding te besturen, en welken geen' invloed en geene stem in de leiding van de aangelegenheden der Orde toegestaan wordt.

De Chefs bewaren het boek der statuten en de papieren van het gezelschap, beslissen alle oneenigheden, besturen de gemeenschappelijke gelden, verkiezen nieuwe medeleden, onderrigten hen in hunne pligten en beëedigen dezelve; zij zitten voor bij de vergaderingen en ceremoniën, en kunnen de straffen, welke in de statuten vervat zijn, aan de medeleden opleggen. In hunne boeken worden de namen der ingewijden, de ingekomene gelden en de dagteekening derzelve zeer naauwkeurig opgeteekend. De verschillende takken van het genootschap van Malakka, Lukut, Sungier ajong, staan onder hoofdlieden, die bestendig met de controleplaats in Malakka in verbinding staan. De Orde bezit in Malakka drie huizen, van welke het eene derzelver verzamelingzaal, hunne goden en den schat bevat. Deze laatste wordt onderhouden door een intrêegeld van twee piasters van elk medelid, en dient tot reparatie der huizen, tot betaling van de kosten der feesten en tot de verdere hiervoren opgegevene doeleinden. Zij houden in de negende maand van het Chinesche jaar een groot feest, ter viering van den geboortedag hunnes schutshelds, waartoe ieder medelid eene som naar believen, doch niet minder dan eene Javaansche ropij, bijdraagt.

Anders zijn er geene openbare bijeenkomsten, dan bij de aanneming van een nieuw medelid, dat altijd bij nacht geschiedt. Elk medelid bekomt een exemplaar der statuten en den afdruk eens zegels, dat op een stuk rood doek of zijde afgedrukt is, en hetwelk zij, gelijk een diploma, bij zekere gelegenheden moeten vertoonen.

Het verzamelingshuis in Malakka is een groot gebouw, welks onderste verdieping geene vensters heeft, en onbewoond is. Een trap op gegaan zijnde, komt men op eene groote zaal, die ook geene vensters heeft, maar zich aan de eene zijde aan eene straat opent, van welke zij haar licht ontvangt. De muren zijn met lange strepen van veelkleurig papier versierd, en met Chinesche opschriften bedekt. Op de zijde, tegenover het terras, hangen drie beelden, voor welke offeranden gebragt worden; voor dezelve staat, in eene glazenkast, eene brandende lamp, welke men nooit laat uitgaan. Voor de beelden staan verscheidene vazen, met wierook en asch versierd; aan de zoldering hangen lampen en eene fraaije glazen kroonluchter, en aan de wanden veelvuldige instrumenten, als: monsterachtige regenschermen, houten speren, zwaarden, slangen, enz. welke tot de nachtelijke ceremoniën dienen.

< >