[v. Lat. vita = leven, en amine, z.a., daar men oorspr. meende dat ze aminen waren] organische verbinding die in geringe hoeveelheden noodzakelijk is voor de instandhouding en het normaal functioneren van het dierlijke organisme en niet (of niet in voldoende mate) door dat organisme zelf kan worden aangemaakt en dus met het voedsel moet worden opgenomen (dit i.t.t. de planten).
Bij totaal gebrek aan vitaminen resp. bij gebrek aan voldoende vitaminen treden avitaminen resp. hypovitaminosen op; bep specifieke gebreksziekten; bij opname van teveel vitaminen ontstaan andere ziekten, de hypervitaminosen. Spec. voor de mens zijn belangrijk: vitamine A of retinol, het vitamine B-complex (B1 of aneurine t/m B12), vitamine C of ascorbinezuur, vitamine D (vooral D2 en D3, de 'calciferolen’), vitamine E en vitamine K. Het vroegere 'vitamine F' is geen vitamine.