[Lat. statio = het staan, van stare, statum = staan]
1 (rk) elk van veertien taferelen waarop telkens een bep. episode uit Jezus' lijden is afgebeeld;
2 (rk) standplaats van een priester;
3 (Z.N.) spoorwegstation;
4 (marine) plaats waar een eskader of andere vlootafdeling zich verzamelt.