[Fr. solitaire, van Lat. solitarius = alleen, eenzaam, van solus = alleen]
I. zn
1. kluizenaar;
2. kluizenaarsvogel (uitgestorven);
3. enkele gezette diamant;
4. uit de kudde gestoten dier;
5. soort patiencespel (quadrille voor 1 persoon);
II. bn eenzaam, afzonderlijk, alleen levend.