afk. p [Lat.]
I als Lat. voorvoegsel: door, doorheen; door en door; ook: onder de schijn van ; II als Lat. voorzetsel: door middel van; gedurende;
III als Ned. voorzetsel:
1 door, door middel van, bij, met; perstuk, elk stuk afzonderlijk gerekend;
2 (bij tijdbepaling): per 1 jan., met ingang van 1 jan.