[Fr., van patrouiller = oorspr.: in modder rondwaden, van vroeger Fr. patouiller, vgl. OFr. patoueil = poel] zn
1 het patrouilleren;
2 loopwacht, wachtronde;
3 kleine groep soldaten in oorlog uitgezonden om posities van de vijand op te sporen en te verkennen; idem in vredestijd om wanordelijkheden te voorkomen; 4 eenheid bij padvinders (verkenners), bestaande uit 6 tot 10 jongens of meisjes.