[Fr. mouiller, van Lat. mollire = week maken, van mollis = week, zacht]
1 (taalk.) week uitspreken met bijklank j, spec. II en ng als l-j en n-j (bijv.: Fr. taille tail-je; carogne - caron-je); gemouilleerd, met bijklank j uitgesproken;
2 (cul.) de benodigde vloeistof bijgieten; saus verdunnen, soep aanzetten; vlees begieten.