I [v. Lat. major = meerdere, vergrotende trap van magnus = groot] (gesch.) in de Frankische tijd een agent, door de koning of een grootgrondbezitter aangesteld, die met het beheer van het domein belast was.
Hij inde de belastingen en oefende de rechtspraak uit. In het Barg. en de volkstaal heeft meier thans de betekenis: vent, kerel.II [v. Hebr. mei'oh = 100] (Barg., volkst.) (briefje van) 100 gulden.