[Hebr. makka = slag, klap, (daardoor veroorzaakt) gebrek] (Barg.) slag, klap, gebrek, kwaal, plaag; éne makke! (ik mag een kwaal krijgen) als ik dat geloof e.d.!; geen cent de (of te) [i]makke
[/i]1. geen cent om uit te geven, straatarm;
2. geen centje pijn, niets aan de hand.