[ged. van MLat. carcosium en ged. van 16e-eeuws Fr. carcasse, van lt. carcassa]
1 geraamte, rif, de samenhangende maar ontvleesde beenderen van een dierlijk of menselijk lichaam;
2 lichaam;
3 gebrekkig en vervallen gestel, ook van levenloze zaken gezegd (bijv.: een karkas van een auto);
4 geraamte of gestel van dun ijzer- of koperdraad.