[Lat. immunis; zie immuniseren]
1 niet vatbaar voor besmettelijke ziekte (tot zekere besmettingsgraad) wegens afweerstoffen in het bloed (door het lichaam zelf vervaardigd of ingespoten);
2 (fig.) onvatbaar voor bep. geestelijke invloeden op de gemoedsgesteldheid;
3 onschendbaar, niet onderworpen aan bep. burgerlijke verplichtingen.