[v. geer = schuin toelopend pand van een kledingstuk, uiteindelijk van OHDu. gēro = spies, speer (wegens wigvormig blad), van Germ. *gaiza]
1 (on.w) schuin toelopen, een scheve richting hebben;
2 (ov.w) een geer (= schuin toelopende, driehoekige lap stof) of verscheidene geren inzetten in een kledingstuk om het ruimer te maken (bijv. een rok).