[Fr. formel, van Lat. formalis]
I. zn constructie (meestal van houtwerk) waarop een gewelf of een boog wordt gemetseld, welke constructie later weer wordt weggenomen;
II. bn & bw
1. naar de vorm, (slechts) de vorm betreffend (bijv.: formeel heeft hij gelijk);
2. waarbij de vormen in acht genomen zijn; vandaar: geheel het karakter hebbend van wat het zelfstandig naamwoord uitdrukt, dus: echt, waar (bijv.: een formeel bevel; de voetbalwedstrijd ontaardde in een formele vechtpartij); vandaar ook als bw: in alle vormen duidelijk (hij weigerde hem dit formeel);
3. (jur.) het formele recht, procesrecht (tegenover materieel recht).