(spreek uit: feutus) [Lat. foetus = vrucht, dracht; vgl. Gr. phuein = verwekken; zie fysica] ongeboren, dus nog in het moederlichaam aanwezige vrucht die reeds zover is ontwikkeld, dat de grotere vormen (hoofd, armen, benen e.d.) aanwezig zijn en het geslacht kan worden bepaald.
Bij de mens spreekt men van foetus vanaf het begin van de derde maand, vóór die tijd van embryo (z.a.).