[Du. Föhn, van Lat. Favonius = warme westenwind in februari, van favere = gunstig zijn, koesteren, van stam fa- = glanzen; zie face]
1. een warme langs een berghelling dalende luchtstroom. De naam is inheems aan de noordkant van de Alpen, maar föhnwinden kunnen overal voorkomen waar bergketens zijn;
2. apparaat waarmee warme lucht wordt geblazen. Een ventilator wekt een luchtstroom op die vervolgens langs een elektrisch verwarmingstoestel gaat. Het toestel wordt medisch gebruikt bij spierreumatiek en bep. huidziekten, verder als droogapparaat, spec. als haardroger.