[Lat. finalis = het einde betreffend, van finis = einde (eig.: scheidsgrens), verwant met findere = splijten]
1 een slot vormend, uiteindelijk: een finale resolutie;
2 algeheel (dit is tot het einde toe): finale uitverkoop;
3 als slot, ten slotte (bijv.: finaal beslissen);
4 geheel en al, volkomen: finaal mis, de stok brak finaal doormidden;
5 (volkst.) zonder meer, gewoonweg: hij gooide hem finaal in de gracht.