[Fr. Philistin, via VLat. van Gr. Philistinos = Palaistinos (vgl. Ned. Palestina)]
1 lid van een volksstam aan de zeekust van het oude Kanaän, aartsvijand van de Oudtestamentische joden;
2 vandaar: filistijnen, verachtelijk volk; naar de filistijnen helpen, zoek maken; ook: stuk maken; naar de filistijnen zijn, stuk zijn, onbruikbaar geworden zijn.