[v. MLat. dislocare = uiteenplaatsen, van Lat. dis- = uiteen, en locare = plaatsen; locus = plaats)
1 (geol.) het verschijnsel dat gesteentelagen door bewegingen van de aardkorst uit hun oorspronkelijke (veelal horizontale) ligging zijn gebracht in de vorm van een plooiing of een breuk;
2 (med.) het verplaatst zijn van botdelen na een breuk (fractuur);
3 (mil.) het verplaatsen van troepen uit de centrale opstelling naar verspreide gebieden.