[Fr., van couper= snijden, hakken]
1 snit (van kleren en haar);
2 het afnemen van de kaarten bij kaartspel;
3 [v. Lat. cupa = kuip] drinkbeker, schaal; zijstuk op schoorsteenmantel naast pendule;
4 (cul.) ijs met slagroom, vruchten e.d., opgediend in laag, wijd glazen of zilveren bakje op voet (zelf ook coupe geheten).