[Lat. con-venire = samen-komen; ook: passen, voegen, geschikt zijn; ook overeenkomen, overeenstemmen, in goede verstandhouding staan; convenire, conventum van con-, z.a., en venire= komen]
1 gelegen komen, passen (bijv.: deze aankoop convenieert me niet, kan ik me nu niet veroorloven);
2 afspreken, overeenkomen (bijv.: deze maatregel is niet geconvenieerd, is niet overeengekomen).