[Fr., van VLat. carrica, van carricare = laden; vgl. Lat. carrus= vrachtwagen]
1 vracht, last;
2 (mil. en politie) uitval, spec. van cavalerie, op burgers (charge met de blanke sabel); het losbranden;
3 overdrijving;
4 contract over scheepslading tussen bevrachter en schipper.