[Fr. batterie, van battre, van Lat. battuere = slaan]
1 (mil.) aantal stukken geschut met toebehoren;
2 (elektrotech.) stel aaneengeschakelde galvanische elementen (bijv.: accumulatoren- = combinatie van accu's in parallel- of serieschakeling). Onjuist spreekt men ook van batterij als men één enkelvoudig galvanisch element bedoelt, bijv. voor zaklantarens e.d.;
3 (veeteelt) opeenstapeling van kooien, voor elk dier één, spec. van kippen (legbatterij);
4 (scherts., volkst.) het achterste, de billen.