[Gr. anti = tegen; ook: naast; vandaar ook: in de plaats van] voorzetsel, in samenstellingen in de betekenis: werkend tegen, gericht tegen, gezind tegen het in de samenstelling genoemde: anti-Frans, anti-tankgeschut. Ook als bn gebruikt:[i] hij is zwaar anti-.
[/i]
anti
zn
1 iem. die tégen is, tegenstemmer;
2 afkorting van antirevolutionair, d.w.z. aanhanger van de (vroegere) Antirevolutionaire Partij (ARP of kortweg AR).