m
Fri. en Gron. naam. Tweestammige Germ. naam, uit Regin- en -ger resp. met de betekenis 'raad' en 'speer’ (zie regin- en -ger-). In de middeleeuwen was de naam meer verbreid: Reinger, Bommel ca. 983; Rengert, Den Briel 1290; Rengher, ZuidBeveland 1341; Reyngher, Goes 1343; in de 16e eeuw nog wel op Schouwen (Meertens, Ze. fn. 27); ook nu nog wel (Ellemeet en Kerkwerve), roepnaam Rengel. Een verfraaide vorm Rengernier komt al enkele geslachten voor in een Gron. familie.