m
Verlatijnste vorm van een Germ. naam Mada-hard, waarvan het eerste lid overeenkomt met Got. mathl, Oudhoogduits en Oudsaksisch mahal 'plaats van bijeenkomst, gerechtsplaats’ (vgl. madel-). Het tweede lid is 'hard, sterk, stevig’ (zie -hard-). St.-Medardus, geb. in Salency bij Valenciennes werd ca. 545 bisschop van Noyon; gest. vóór 561, begraven in een abdij in Soissons, later Saint-Médard genoemd. Kerk. feestdag: 8 juni. Hij werd in de middeleeuwen vooral tegen kiespijn aangeroepen omdat hij vaak met een open lachende mond werd afgebeeld. De naam kwam hier in de late middeleeuwen op: Zuid-Ndl.
Maddaerd 1378. In Ze. één voorbeeld van Madardus aangetroffen.