m
Van Gri. makarios ‘gelukkig, gelukzalig', een nieuwtest. woord. Het is eigenaardig dat deze naam niet populair geworden is, aangezien verscheidene heiligen hem dragen. De bekendste is Macarius de Egyptenaar (ca. 300-390), kluizenaar in de Egyptische woestijn, vriend van St.-Antonius. Kerk. feestdag: 15 jan. Er is reeds in 994 een voorbeeld van de naam aangetroffen in Doornik (Mansion). In Rijnland ai in ca. 800; Littger (196) vermoedt echter dat we in feite nog met een Germ. naam te maken hebben (bijv.
Mar-hari of Markhari), die aangepast is aan de naam van de heilige. In West-Vla. in de 11e eeuw komt hij tweemaal voor op 35 vreemde (d.w.z. niet-Germ.) namen (Leys). Voorts: Magarius de Arde in Zutphen 1308 (BU48); Halle 1384: Macharys (Brab. Pn. 29). In Leuven komt hij in 1390 al voor als fn.: Ricout Macharysz., Dordt 1385 (SRD); Macarius = Keris, Geris, Den Bosch 14e/15e eeuw; Kortrijk ca. 1400 een keer Macharis (Debrabandere); Macharis, Macheris, Cheris, Geris, Bommelerwaard 16e eeuw; Macharis Willems, lerseke 1659;
Macarius Henricus Knoppert, vermoedelijk Ootmarsum 1700 (Ned. L. 1958, 523). Verder blijft de naam alleen in gebruik bij geestelijken en bij r.-k. in o. Zeeuws-Vla. (Meertens, Ze. fn. 29).