m
Eenstammige Germ. naam, een van de weinige die oorspr. niet-samengesteld voorkwamen. De naam Karel komt overeen met Ndl. kerel, in de betekenis 'man, vrije man (die niet van adel was)’. Carolus is de Lat. vorm. Ofschoon de naam Karel in vele vorstenhuizen voorkwam (vandaar dat de meeste Karels een bijnaam hebben: de Grote, de Kale, de Dikke enz.) en in Europa populair werd, is dit in Ndl. pas betrekkelijk laat het geval geweest: Charles Maets (Charles is de Fra. vorm), St.-Winoksbergen 1389 (Vla. St. II, 86), Karie, Leuven 1390 (Brab. pn., 41); Kortrijk ca. 1400: een keer Karel, tweemaal Karelkin; Karel, hertog van Gelre 1492-1538, geb. 1467.
Eerste voorb. in Holl. in 1528. Een oud vr. voorb. is Sarlyna Goethals. ZuidBeveland 1581, uit Somergem (Vla.) (Vla. St. I, 134). De oorzaak van het betrekkelijk late gebruik van de naam is waarschijnlijk de ongunstige gevoelswaarde die het woord Karel, kerel in vele gevallen had (zie hierover uitvoeriger: Van der Schaar 1953, blz. 100 e.v.).
Later werd het gebruik van de naam positief beïnvloed door Carolus Borromeüs, heilige (Carlo Borromeo), geb. in 1538. In 1560 werd hij kardinaal en (titulair) aartsbisschop van Milaan en kreeg hij tal van andere functies. Hij bevorderde vooral de oprichting van seminaria en stichtte tehuizen voor verwaarloosde kinderen; gest. 1584; kerk. feestdag: 4 nov.