Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

Jacob

betekenis & definitie

m

Hebr. ja'aqob, van onzekere betekenis, maar in verband met de geschiedenis van Jakob en Esau, de zonen van Isaak, verklaard als ‘hij greep de hiel, hij verdrong (zijn broer), bedrieger1 (Gen. 25). De Gri. vorm werd Jakobos en daaruit ontstond Lat. Jacobus, daarnaast ook Jacomus. Uit de laatste vorm moeten de vormen met m (Eng. James, Spa. Jaime, vr.

Jacomina enz.) verklaard worden. De naam kreeg reeds vroeg zijn grote populariteit door de twee apostelen van deze naam, vaak onderscheiden in major en minor, de oudste en de jongste of de meerdere en de mindere. De eerste was de zoon van Zebedeus en broeder van Johannes. Met Petrus werden zij wegens hun stormachtige ijver door Christus Boanérgas genoemd ‘dat is zonen des donders’ (Marcus 3,17). Zie ook Hand. 12, 1-3. Volgens een legende uit de 7e eeuw zou hij in Spa. gepredikt hebben en daar begraven zijn.

Volgens een oude Spa. traditie werd zijn lichaam overgebracht naar Santiago de Compostela. Van de 10e tot de 15e eeuw was dit een van de beroemdste pelgrimsplaatsen in West Europa. Die gaf aanleiding tot een grote verering langs de wegen daarheen. Ook ontstonden er sagen en legenden die weer invloed in de middeleeuwse literatuur hadden. Daardoor werd Jacobus zeer populair als heilige. Hij werd patroon van de pelgrims, schutspatroon in de strijd tegen de mohammedanen en uiteraard van Spa.

De kerkelijke feestdag is 25 juli, een datum die in het volksgeloof een belangrijke plaats innam, bijv. als geluksdag voor het beginnen van de oogst. Jacobus minor, apostel, was de zoon van Alfeüs, vermeld in Marcus 3, 18. Men is het er niet over eens of hij dezelfde is als Jacobus genoemd als broeder van Christus in Marcus 6, 3 (ook vermeld in Galaten 1,19 als broeder des Heren en in Galaten 2,9 als steunpilaar van de jonge gemeente). Volgens de traditie was hij eerste bisschop van Jeruzalem. Kort voor de joodse opstand in 66 n. Chr. stierf hij de marteldood; kerk. feestdag: 11 mei.

Zie ook Jacoba. De populariteit van de naam in West-Europa werd ook nog bevorderd doordat verscheidene vorsten hem droegen: koningen van Aragon (Jaime) en koningen van Eng. De naam is sinds de vroege middeleeuwen in gebruik. Oudste voorbeeld bij Socin: Straatsburg 749; Rijnland 2e helft van de 9e eeuw (Littger). In Holl. 1156; Coep, Arnhem 1353; Jacomaer, Dordt 1385 (SRD). Vanaf de 13e eeuw vormen als Coppa(e)rt.

Fra. vormen: Jaecx, St.-Winoksbergen 1389 (Vla. St.-ll, 84); Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jacob, Jacot, Jaquemijn; Jaques Masureel fs. Jacops (!), Brugge 1557 (Schouteet 99); Jaeques Martini, Breda 1585 (Ned. L. 1957, 172); Yakis Nauwens Schoonhoven 1636 (GHG); Jaecques Baert, Rotterdam 1644 (SR); Jacomo van Uffelen, Rotterdam 1844 (SR); Jaques van Sminia (Fri. adel), Utingeradeel 1652 (Ned. L. 1961, 436). Ontwikkeling van vr. vormen: Jacoba, Genève 1181 (Socin).

In Fra. zijn sedert de 12e/13e eeuw vr. vormen aan te treffen (Dauzat 59), 13e eeuw: Jaqueta. Kortrijk ca. 1400 (Debrabandere): Jaquemijne, Jaquemine Jaquemijnkin. Jacob, hertogin van Beieren 1417 (RvR) (zie over het gebruik van mansnamen voor vrouwen: Van der Schaar 1953, 32 v.). Jacob Danielsdr. van Matenesse,1452 (Ned. L. 1965, 39); Jacopmijne, Den Haag 1527 (Ned. L. 1950, 48); Jaquemijne, Brugge 1550 (Schouteet 40); Jaquelyne, dochter van Boudewijn, heer van Rhoon, geb.

Brussel 1552 (T. A. v.d. Vlies, ‘De eerste eeuwen van Rhoon’, 63); Jaexmyntgen, Dordt 1553 (GD 50); Jkvr. Jacquemine Cobrij, Brugge 1589 (Schouteet 35); lacobtien, Medemblik 1590 (Belonje IV. 101); Jacqueline Robijns, geb. Meldert (Belg.) ca. 1605 (Vla. St.-ll, 102); Jakelijn, Jakeline Westerbaen, geb.

Den Haag 1642, de moeder heette Jacolijn, resp. Jacobmina (Ned. L. 1962, 109). In Ze. kwam de vorm Jakelintge in de 17e eeuw voor.

< >