m
Verkorting en vleivorm van Germ. namen met als eerste lid Eg- 'zwaard' (zie eg-), vgl. Egbert en Egwin. Hier vroeger frequenter dan tegenwoordig, bijv. in Den Bosch en Bommelerwaard. Egon Egons Bock, Driel, ca. 1650; Egonus van Veen, 1704; Egon Dircks Stout, Driel 1612 (Gens N. XXI, 179, 308). In het Du. sinds de middeleeuwen nevenvorm van Egino. Later ook in het De., in het Zwe. vroeger.