m
Lat. ‘luid geroep, gejubel’. De naam is ontleend aan het liturgisch gebed 'Clamor
meus ad te veniat' dit betekent 'Laat mijn roepen tot U komen’. Als voornaam komt hij vooral voor in de 16e/17e eeuw in Du. adellijke geslachten, o.m. in het geslacht Amsberg (zie Ned. L. 1966, 31), daarna ook bij boeren (in de buurt van Osnabrück; zie ook E. F. W. Brinkman, 'Muntendam en de Muntendammers’, Assen 1948, blz. 101).
Klamer Schmidt, een dichter, Halberstadt 1746-1624. Klamer komt volgens mededeling ook nog in Gron. voor en is ook te vinden in het doopregister van de Evang. Lutherse gemeente van Zierikzee (vermoedelijk 1862). In Fra. Clamour als fn.