I.m -> Bernhard
II. -bern-
‘Beef bij de Germ. wel de 'koning der dieren’, vandaar metaforisch ‘dappere man, held, strijder’. Van Germ. 'beran-, ‘bemu; Oudhoogduits bero, bern; Middelhoogduits ber; Nieuwhoogduits Bär; Middelnederlands bêre; Angelsaksisch bera 'beer1, beorn, poëtisch: 'dappere man, strijder, prins, koning’, Eng. bear; Oudnoors björn 'beef, bima ‘berin' bij een Indogerm. wortel ‘bhero- ‘bruin’ (vgl. Lets bêrs en Lit. béras ‘bruin’). De oorspr. betekenis is dus 'de bruine’. Uit angstig bijgeloof of godsdienstig taboe noemde men het dier niet bij de naam (vgl. Brune in de Reynaert).
Daardoor behield het Germ. het oorspr. Indogerm. woord voor 'beer1 niet. We vinden dit terug in Gri. arktos, Lat. ursus (vgl. Ursula) en Iers art (vgl. Arthur). Er zijn naamvormen met en zonder n: Bern- en Ber-, Ber(e)- is dan oorspr. een stam waaruit de n in de nominatief al vroeg verdween in de Germ. talen (Vgl.
Bernhard en Berwout en zie ook Tavernier-Vereecken blz. 65 en de daar vermelde andere opvatting van E. Schwarz; zie ook Berardina).