Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

Alf

betekenis & definitie

I.m

Fri. naam. Alf is óf te vergelijken met Oudnoors élfr ‘een bovenaards, niet goddelijk wezen’ (zie alf-), óf het is een variant van Alef, Alof.

II.alf-

m

'Natuurgeest, elf. Germ. *albha, albhi-; Oudhoogduits en Middelhoogduits alp, Nieuwhoogduits Alp ‘spookachtig wezen'; Middelnederlands alf, elf; Oudsaksisch alf; Angelsaksisch self; Oudnoors alfr. Oorspr. de benaming van de mythische natuurgeesten. Ze waren verdeeld in goede en kwade geesten. In Scand. werden ze vereerd aan de huiselijke haard als een soort beschermgeesten, bij ons bleven ze in het volksgeloof vnl. bekend in ongunstige zin. Het woord alf kan in verband staan met de Indogerm. wortel ‘albh ‘schijnen, wit zijn’ (terug te vinden in de naam van de Alpen).

< >