m
Germ. naam met ongeveer de betekenis ‘machtig door zijn volwassenheid, ervarenheid'. Uit ald- (zie ald-) en -rik (zie -rik). Het kan echter ook een metathesisvorm (metathesis: omzetting van de medeklinkers) zijn uit Adelrik. Zie ook Oldrik. Alderik is een Fri. naam, maar kwam oorspr. ook buiten Fri. voor (Aldricus in Zuid-Ndl., bron van de 7e eeuw (Mansion 38).