m
Fri. naam, hoewel vroeger ook elders voorkomend, vgl. Adaric, vijand van Odovacar, 7e eeuw (Schönfeld, Wtb.). Tweestammige Germ. naam, waarvan het eerste lid ‘innerlijk wezen, (goede) afstamming’ betekent (zie ad-, adel-, od-), en -rik, -rijk ‘machtig' (zie -rik-). De naam betekent dus ongeveer ‘machtig door zijn karakter’ of 'machtig door zijn goede afstamming’. Vgl. Adelrik en zie ook Adertsje.