Tringa erythropus (Pallas: Scolopax) 1764. In de Lage Landen op de trek niet zeldzaam verschijnende Ruiter-soort, die in het volledig broedkleed overwegend zwart van kleur is.
Buiten dit kleed kan de soort er vrij egaal fijngebandeerd uitzien (de juvenielen), ofwel lichtgrijs van boven en overwegend wit van onderen (het winterkleed; de soort doet zijn naam dan allerminst eer aan). Hoewel de Zwarte Ruiter in Noord-Zweden broedvogel is, noemde Linnaeus 1758 hem niet {d.w.z. misschien had Linnaeus de soort met zijn "Scolopax fusca" op het oog (waar "Pedibus rubris" ('met rode poten') op zou kunnen wijzen, maar de passage "Rostro arcuato" (='met gebogen snavel') verknalt het voor die soort: Houttuyn 1763 (p.219) weet met deze soort (vanzelfsprekend) totaal geen raad. Een andere 'kandidaat' voor de Zwarte Ruiter is Linnaeus' 12e 'Strandloper' "Tringa littorea". Houttuyn begrijpt dat dit Brissons Chevalier cendré kan zijn en geeft hem de naam "Bruine Ruiter".} Ook Pallas' beschrijving is kennelijk enige tijd voor de wetenschap verborgen gebleven, want B&O 1822 gebruiken de wetenschappelijke naam Scolopax fusca (en 'vertalen' met "De bruine Snep") en Schlegel 1844 gebruikt de wetenschappelijke naam "Totanus fuscus Leisler 18111815" en geeft daarbij D Schwarzbrauner Wasserlaufer en F Chevalier arlequin (gelijk aan de huidige F naam) (eerder al had Brisson (c.1760) de naam Limosa fusca (fusca 'donker(bruin)') gehanteerd).In NV (1797/1812) staat de naam van het lemma [HN] maar tegelijkertijd wordt de soort (in zijn winterkleed dan natuurlijk!) ook Witte Strandlooper genoemd. Schlegel 1852 noemt de naam als in het lemma, maar nog cursief (als teken van onwennigheid); wel blijkt uit de tekst dat de soort in N niet zeldzaam is: "Jaarlijks, in het najaar, op den doortrek, in menigte aan het IJ en de oevers der Zuiderzee."
De officiële friese naam luidt Sewyt; dit is een zuivere onomatopee. B&TS vermelden ook de naam Tjewiet, maar geven hiervoor geen locatie en bron.