Plegadis falcinellus (Linnaeus: Tantalus) 1766. Af en toe naar de Lage Landen verdwalende soort van Ibis ←, die i.t.t. de Heilige Ibis ← erg donker, bijna zwart van kleur is.
Maerlant c.1266 meldde het bestaan van witte en zwarte Ibissen. Niettemin doet de huidige N naam geen rechtaan de prachtige kastanjebruine grondkleur en de purperen en groene weerschijn van de meeste veren. De soort heeft dan ook lange tijd nooit het predikaat 'zwarte' gehad. Schlegel 1852: De gewone ibis (cursief); Schlegel 1858, Thijsse 1944, Kist 1954, Van Dobben 1957 en NAE 1958: Ibis. Houttuyn 1763 kent de soort ws. niet van eigen wn. en zijn vermelding "Groene Wulp", hoewel de kleur goed weergevend, moet dan ook als een boekennaam gezien worden ("Behalve de gemelden [Wulpen] heeft de Heer Brisson een groenen Wulp, dien ik by Linnaeus [1758] niet aangetekend vind, hoewel hy een Inboorling is van Europa. De Ouden noemden hem Falcinellus of Falcata ..."). Fries Wylpreager is nog een herinnering aan de tijd toen Ibissen op grond van de snavelvorm als verwant met de wulpen werden beschouwd.Wat betreft de kleuraanduidingen: Kist 1962 vermeldt de naam Zwarte Ibis en Bruine Ibis als zuidN naam. Vgl. D Sichler (<D Brauner Sichler; D Sichel 'sikkel', naar de snavelvorm) en het kernachtige E/Am Glossy Ibis en québécois Ibisluisant (Fluisant 'glanzend, glimmend').
Bij B&O 1822 wordt de naam Nimmerzat op de Zwarte Ibis geplakt en op het geslacht waartoe deze wordt gerekend: "De Nimmerzat of Courly, (Tantalus)."
ETYMOLOGIE N zwart <mnl swart (1220-1240 [VT], volgens Claes 1994 ook in de 11e eeuw gevonden [Sijs]), swaert, swert; fries swart <oudfries swart; D schwarz <mhd/ohd swarz; gotisch swarts; oudengels sweart; noors/zweeds/ijsl svart, noors/deens sort <oudnoords svartr 'zwart' en sorta 'zwarte verf' en sorti 'duisternis, dikke mist'; <germ *swarta<idg *swordos 'zwart, vuile grauwe kleur'. Lat sordes 'vuil, onreinheid' en sordidus 'smerig'. (Klankwetten nr. 10 en 5 (o > a en idg d > germ t).