Oostlimburgse volksnaam voor de Sperwer [WLD] resp. groningse volksnaam voor "Sperwer of Havik, géén Valk", vermeld door Molema 1887 [VPG 1983 p.50]. De namen zijn wegens hun kleine verspreidingsgebied van elkaar geïsoleerd; er zijn geen andere germ equivalenten bekend, tenzij ablautend zweeds Vrak 'Buizerd'.
Ter Laan 1929 volgt Molema niet geheel ten aanzien van de betekenis: hij geeft voor de naam Vriekel "valk, sperwer of havik" [Wilms 990704,4]. De naam komt volgens Ter Laan voor op 't Hogeland en in 't Westerkwartier. VPG heeft de naam niét uit eigen onderzoek naar de groningse vogelvolksnamen kunnen bevestigen; waarschijnlijk omdat de Havik in Groningen zeldzaam was, is de naam in VPG nu alleen onder de Sperwer genoemd (dus op basis van de vermelding door Molema). Weijnen 1996 noemt Vrikl, Vriekel (gronings) en geeft als omschrijving "havik, roofvogel, wreedaard". Hier staat een etymologie van de naam (naarW de Vries 1895). Het uitdrukkelijk stellen door Molema dat de naam Vriekel "géén Valk" voorstelt, zal een reden hebben: in delen van Groningen is de (algemeen voorkomende!) Torenvalk bekend onder de naam Wiekel ←, en die naam lijkt erg op Vriekel.
De naam Vriekel was niet bekend aan Gavere & Bemmelen 1856, die een lijst van groningse vogels samenstelden en daarbij ook alle hun bekende groningse volksnamen opsomden.
Bij de opgaven zoals hierboven omschreven is de volgende ornithologische / avifaunistische overweging aan te houden: Sperwer en Torenvalk werden en worden zeer veelvuldig door de gewone mensen verward. 's Zomers was en is de Torenvalk een veel geziene en door zijn 'bidden' boven de open velden opvallende Roofvogelsoort. De Sperwer daarentegen was 's zomers in Groningen in de tijd van Gavere & Bemmelen waarschijnlijk zo goed als afwezig (zal toen wél een algemene wintergast geweest zijn). Maar wat schrijven Gavere & Bemmelen in 1856 ?: "De Sperwer is gedurende het geheele jaar de algemeenst voorkomende Roofvogel in de geheele provincie. Broeit overal algemeen." [VPG 1983]. Dit nu is nauwelijks mogelijk en uit latere bronnen, de één nauwkeuriger dan de ander [Albarda 1897; Van Veldhuizen 1928], blijkt dan ook dat zelfs deze ornithologisch geïnteresseerde heren zich ws. vergisten, en met de "Sperwer" de Torenvalk moesten bedoeld hebben! Hetzelfde kan gegolden hebben voor degeen, die het eerst de naam Vriekel in de mond nam: er kan hem de naam Wiekel voor de geest gezweefd hebben, welke naam toen algemeen gebruikt zal zijn voor de Torenvalk, maar waarschijnlijker nog voor Torenvalk ('s zomers) en Sperwer ('s winters) samen! Pas in een later stadium zullen de namen Wiekel en Vriekel nog weer eens vergeleken zijn en zal men, ervan uitgaande dat er een onderscheid zou zijn, 'beslist' hebben dat de Vriekel "beslist géén Valk" (dat was dan wél de Wiekel) moest zijn.
ETYMOLOGIE W de Vries [1895 in Weijnen 1996; latere aantekeningen in Reker 010903] wil gronings Vriekel gelijkstellen aan oudfries *wrikil behorend bij oudfries wreka 'wreken, stoten' (wat impliceert dat de naam vóór de 16e eeuw gevormd moet zijn, want toen werd er nog fries gesproken in het groningse Westerkwartier; het woord *wrikila moet ook wel zo oud, zelfs veel ouder zijn, want de vorming van het nomen agentis middels het suffix -ila is een oud fenomeen ouder dan de vorming van het nomen agentis door het suffix -ari (=N -er) [Suolahti p.XXl] - en bovendien berust de overgang van e (in *wrekila) naar i op Klankwet nr.11 (zie aldaar), een zeer oude germaanse klankwet). De betekenis van idg *wreg is: 'stoten, vijandig vervolgen'; bij Roofvogels plausibel (de gedachte aan 'wraak' is bij Roofvogels niet van toepassing). De Vries vergelijkt met limburgs Vreekel "kleine sperwer" (Valkenburg, 1918) [Wrekel, Vrekel in WLD2001 p.195]. De ë hierin zou kunnen berusten op rekking van oudwestgerm korte i naar onl lange ë (zoals bij weduwe) (fries Vrikl en widdo corresponderen dan met Vrekel en weduwe).
Zweeds Vrak 'Buizerd' staat ws. in ablaut (zoals N wraak bij wreken) tot oudn reka (<vreka) 'drijven, jagen, wreken' en is identiek met (of anders verwant met) oudn rak 'het (op)drijven van het vee' [AEW]. Opmerkelijk is dat de scandinavische talen ook Vag 'Buizerd' hebben (<oudn vakr [AEW]), welk woord de r mist, net zoals N Wiekel ← ten opzichte van Vriekel de r mist. Dit kan toeval zijn.
De uitgang -el in Vriekel en Vrekel is dus volgens W de Vries geen frequentatiefsuffix.
Een andere zienswijze is dat Vriekel (/Vrikl) met het ww. wrikkelen (nederduits wriggelen) kan verbonden worden. Ditww. is het frequentativum van wrikken, en daar heeft het bidden van de Torenvalk veel mee gemeen: de slaande vleugels zijn het bewegende (krachtzettende) deel, het stilhangend of zwak schommelend lijf het 'gefixeerde'. Limburgs Vrekel zou dan via *Vreikel en *Vrikel op dezelfde manier ontstaan kunnen zijn als limburgs vreigel ‘wringhout', vreigele ‘onrustig zitten draaien, redetwisten' en vreilen, vrellen 'wringen, te vast binden', woorden die verwant zijn met mnl wrigen 'draaien' [Weijnen 1996]. Een secundaire ~e treft men ook aan bij vlaams wrekelen ‘met de riemen wrikken' [NEW sub wrikken].
Aangezien de naam Vrekel uitsluitend voor de Sperwer wordt opgegeven, moet de betekenis anders zijn dan voor de Torenvalk (in Groningen) hierboven wordt verondersteld. Te denken valt dan aan de betekenis ‘(de prooi) de nek omdraaien, wurgen'.
Het ww. wrikkelen/wriggelen verschilt van de friese ww.en wigelje, wiggelje en wikelje 'bidden' door de aanwezigheid van een zgn. emfatische r (zegt NEW1 1992). Deze zou vaker een rol spelen bij vergelijkbare (werk)woorden2. Het beeld bij Vriekel is dan (slechts) licht verschillend van het beeld bij Wiekel ←. Beide hebben met het eigenaardige bewegen in de lucht te maken. Het valt moeilijk te zeggen, of deze beelden beide primair aanwezig zijn geweest, of dat er van beïnvloeding van de één op de ander sprake is.
Een verbastering kan, behalve door de (geïntroduceerde) r als een emfatische r op te vatten, ook nog verklaard worden door te veronderstellen dat de verbasteraar een woord als wreed door het hoofd heeft gespeeld, waarna hij de beginletters wrop een reeds bestaande Roofvogelnaam (Wiekel) heeft geprojecteerd (>*Wriekel >Vriekel).
Conclusie: De vorming van Vriekel en Vrekel zoals W de Vries zich voorstelt is een afleiding van idg *wreg (oudfries wreka 'wreken, stoten'; oudsaksisch wrekan 'wreken, straffen' (ook 'stoten'?)) middels het nomen-agentissuffix -ila. Het veronderstelt een hoge ouderdom van de betreffende namen. De tweede lezing gaat uit van een jongere formatie (<wrigen, wrikkelen). Een incidentele verbastering van een andere naam (Wiekel) magvoor Vriekel ook niet worden uitgesloten.
1 De Tollenaere ziet geen verband via een emfatische r [VT 2000; DT inlitt.].
2 Qua vorming is te vergelijken met de woorden (schoolfrik en figgelen [NEW 1992]. Hoaneschrobber en Haneschop 'Buizerd' verschillen ook in een (emfatische?) r.