Tringa totanus (Linnaeus: Scolopax) 1758.
(1) Bekende weidevogel, die tot de Steltlopers en, daarbinnen, tot het geslacht Tringa (=Ruiters) behoort. Als één der weinige draagt de Tureluur echter niet de 'achternaam' Ruiter ←. De naam Tureluur is niet oud: volgens NEW 1992 pasnaKiliaan [d.i. circa 1600]. In Van Heenvliet (c.1636): "Tureluyr oft Stintel". In NV 1797 Tuureluur.
Junius 1581 noemt het Mathoen ←, waarmee hoogstwaarschijnlijk (vanwege de rode poten) de Tureluur werd bedoeld.
Evenals de volksnamen Tuut, Tureluut, Tuuk, Tutering, Tuutling, Tuder en Tsjuud is de naam een imitatie van de roep van de vogel, maar 'Tureluur' en 'Tureluut' bootsen die roep het fraaist na.
Tureluur betekent ook: 'eentonige, vervelende dreun, waar men tureluurs van wordt'. Mogelijk heeft dit element van agitatie ook in de benoeming van de vogel meegespeeld. Dit is nl. ook het geval in fries Tjirk (en varianten Tsjirk, Tjerk en Tierk), waar het ww. tjir(g)je 'tieren, tekeergaan, razen' met de vogelnaam samenhangt.
In tegenstelling tot de zeer geslaagde onomatopee in het N, komen in andere talen veeleer de rode poten van de soort tot uitdrukking (bijv. in E Redshank).
(2) Tureluur is ook een volksnaam voor de Kuifleeuwerik ←.