Phylloscopus collybita (Vieillot1: Sylvia) 1817. Eén der bekendste Bos- of Loofzangers, met een zuivere onomatopee genoemd naar zijn zang.
Onomatopoëtisch zijn ook fries Tsjiftsjaf, gronings Tierntaaintje (Gavere & Bemmelen 1856: Tierentein), D Zilpzalp, luxemburgs Zillzappchen (Gesner 1555: Zilzepfle), E Chiffchaff (White c.1780; dit is vóór 1817! [Lockwood]) (en de E volksnamen Chip-chop, Chitchat en Siffsaff (Wales)), iers Tiuf-teaf [Bibic 1995], lets Cuncins, fins Tiltaltti en hongaars Csilp-csalp füzike. Serv.-kr. Zvizdak (obicfni) (alle Phylloscopen: Zvizdak) is een halfonomatopee: het ww. zvizdati ='fluiten' (vgl. N sijfelen en Lat sibilare, en zie sub Fluiter) [Wilms 990117]. Deens Faggerfiis [Pontoppidan 1763, Brünnich 1764] zou ook een ono kunnen zijn, waarbij de elementen met [i] en [a] verwisseld zijn, maar de naam heeft een zinvolle betekenis (gekregen): deens fager 'mooi'; fiis = fis =Nveest 'windje' (en fise 'zachtjes blazen', 'zachtjes fluiten'), zodat de naam met 'prachtvijster', 'prachtfluiter' vertaald zou kunnen worden; vgl. mnl Asschevijster (=Assepoester) en deens Askefis [NEW 1992 sub Assepoes; Wilms 980724,3]; als de naam tenminste (mede) op de Tjiftjaf slaat, want hij zou ook (mede) op de Fitis betrekking kunnen hebben; de naam was bij Pontoppidan synoniem met Lov-sanger en Trochilus. Zie ook de volksnaam Maatslagertje.BENOEMINGSGESCHIEDENIS De Tjiftjaf wordt vaak als een E 'ontdekking' beschouwd. E "Chiffchaf" als klanknabootsende naam werd gegeven door de ontdekker van de Tjiftjaf als een van de Fitis verschillende soort, de Engelsman Gilbert White (c.1780). Gesner 1555 echter voerde al D Zilzepfle ("a frequenti voce zilzel, vel tiltapp.") [Soulahti]. Het WNT [Sijs 2001] vermeldt als oudste vindplaats in de N literatuur het jaar 1605. Schlegel 1858 vermeldt als enige hem bekende buitenlandse naam voor de soort: "The Tchiff-tchaff" waarmee hij dan bovendien het E fout spelt! Het lijdt weinig twijfel, of de N naam "Tjif-tjaf" die Schlegel hanteert, is een vertaling van de E naam (in 1857 spelt Schlegel nog eens: tschiff-tschaff). Schlegel had al in 1852 deze naam gehanteerd, maar cursief gedrukt ("De tjiftjaf"); cursief betekende in dit werk zoveel als: ‘Er valt nog over de juiste officiële naam te discussiëren, ik noem de naam bij wijze van voorstel.' De wetenschappelijke naam die Schlegel hanteerde, was een andere dan de huidige, nl.: Ficedula rufa.
De soortnaam was ws. van de Brit John Latham. In de N literatuur komt "Motacilla rufa" ook voor bij B&O 1822; deze auteurs noemen als N naam: "De rosse Kwikstaart". Of deze auteurs beseften over welke soort zij het hadden, is zeer de vraag: ze zeggen erover dat hij in ons land niet "voortteelt" (=broedt). Dat het anders was, wist Schlegel in 1852 (p.76): "Broeit in bosschen en tuinen. Over het geheele rijk verspreid. Trekvogel."
1 Louis Jean Pierre Vieillot (1748-1831), franse amateur-ornitholoog en zakenman, reisde naar Saint-Domingue en beschreef veel europese, amerikaanse en australische vogelsoorten nieuw voor de wetenschap, o.a. als bijdragen in Nouveau Dictionaire d’Histoire Naturelle (1803-1819) en in zijn eigen Histoire Naturelle des Oiseaux de l’Amérique Septentrionale (1807). Tijdens de Franse Revolutie verbleef hij met zijn gezin in de V.S.