Benaming voor (grofweg) wat tegenwoordig Passeriformes (zie sub Zangvogels) wordt genoemd, door Schlegel 1858 (p.92), met als wetenschappelijke naam voor deze groep: Insessores. Schlegel definieert als volgt: "In deze orde kan men alle vogels brengen, welke niet onder de roof-, klim-, hoender-, struis-, stelt- en watervogels gerangschikt kunnen worden.
Zij leven op het land, en de meesten kunnen met gemak op boomtakken zitten, (roesten in de jagerstaal): van daar hun naam ' roestvogels'. De Roestvogels zijn over alle werelddeelen, en wel in grooten getale, verbreid." Schlegel rangschikte er nog de Nachtzwaluwen, Gierzwaluwen, Bijeneters, Scharrelaars, Hoppen en Ijsvogels onder, precies de families die Albarda afzonderde onder de naam "Zitpootigen", maar dit weer met de zelfde wetenschappelijke naam Insessores! vD 1970 heeft de opzet van Schlegel niet helemaal begrepen, door "roestvogel" in het enkelvoud te melden ("vroegere benaming voor de Musachtige vogels"). Misschien berust op dit misverstand ook de vermelding in B&TS van Roestvogel als (volks?)naam voor de Huismus, met als verklaring "[met deze naam] wordt zijn verblijfplaats onder de dakbalken aangeduid."ETYMOLOGIE ww. roesten (='op een roest zitten'): <N roest 'stok waarop de Kippen slapen'; Kiliaan1: gallinarium, sedile ovium, pertica gallinaria) <mnl roest (1. Hoenderstok; 2. verhemelte) <oudsaksisch hrost 'daksparren'; E roost 'roest' (>Am Rooster 'Haan') <oudengels hrost 'Hoenderstok'; oudnoords hröt 'dak, dakkamer'; gotisch hrot; buiten het germ: oudslavisch krada 'houtstapel, brandstapel'. [Weekley 1967; NEW 1992; vDE; MH 1932; Woolf 1980]
1 geciteerd in Weekley; vertaling: ‘Kippenhok, zitplaats om eieren te leggen, lange stok waarop de Kippen kunnen zitten'.