Acrocephalus schoenobaenus (Linnaeus: Motacilla) 1758. Zangertje ← dat h.t.l. in het zomerhalfjaar graag in met Riet doorspekte vegetaties verblijft.
De soort broedt in de Lage Landen, maar de bestanden gaan door biotoopvernietiging gestadig achteruit. Van de verwante Kleine Karrekiet verschilt hij o.a. door een brede witte wenkbrauwstreep. Daardoor moet Linnaeus' 8e "Kwikstaart", Motacilla Salicaria wel de Rietzanger voorgesteld hebben, want de omschrijving luidt: "Motacilla cinerea subtus alba, Superciliis albis"; Houttuyn 1763 vertaalt met "Kwikstaart die Aschgraauw is, van onderen wit, met witte Wenkbraauwen." (p.571). Houttuyn noemt deze soort "Riet-zingertje". Linnaeus' 4e "Kwikstaart" is het echter, die de uiteindelijk gekozen wetenschappelijke naam ingeeft, namelijk Motacilla Schoenobaenus. De omschrijving hiervan stemt helemaal niet met de Rietzanger overeen ("Kwikstaart die roodagtig bruin is, van onderen bleekrood, met den Kop gevlakt.").
Daarom is het de grote vraag, welke soort Houttuyn zich bij deze omschrijving, die hij laat vergezeld gaan van de N naam "Bies-Nagtegaal", heeftvoorgesteld. B&O 1822 noemen ws. voor het eerst de naam "De Rietzanger", voor "Motacilla aquatica". Schlegel 1852 gebruikt dezelfde naam, met de wetenschappelijke naam "Calamoherpe phragmitis, Boie" hierbij, voor de onderhavige soort. Dat blijkt uit dezelfde namen in Schlegel 1858, die vergezeld gaan van een afbeelding en een nauwkeurige (vergeleken met Linnaeus!) beschrijving.'Rietzanger' is zich geleidelijk tot een 'familienaam' gaan ontwikkelen; zo zijn er Bosrietzanger, Sprinkhaanrietzanger (een naam die nu ingekort is tot Sprinkhaanzanger), Struikrietzanger, Veldrietzanger en de Waterrietzanger. Het zijn alle officiële (boeken)namen.